Vertaling van zieken

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
zieken, tobben, sukkelen {ww.}
zieken
tobben
sukkelen {ww.}

ik sukkel
jij sukkelt
hij/zij/het sukkelt

ik ziek
jij ziekt
hij/zij/het ziekt
» meer vervoegingen van zieken

Verplegers verzorgen zieken.
Verplegers verzorgen zieken.
zieken, ziek zijn {ww.}
zieken
ziek zijn {ww.}

ik ziek
jij ziekt
hij/zij/het ziekt

ik ziek
jij ziekt
hij/zij/het ziekt
» meer vervoegingen van zieken

Hij kan niet ziek zijn.
Hij kan niet ziek zijn.
patiënt, zieke (mv. zieken) {zn.}
patiënt
zieke (mv. zieken) {zn.}
De patiënt mocht uit bed.
De patiënt mocht uit bed.
Leg de zieke op zijn rug.
Leg de zieke op zijn rug.
zagen, zieken, piepen, mieren, malen, zeveren, emmeren, zeiken, reutelen, mekkeren, mekken, griepen, zemelknopen, zemelen, zaniken, neuzelen, lazeren, mauwen, zeuren, meieren {ww.}
zagen
zieken
piepen
mieren
malen
zeveren
emmeren
zeiken
reutelen
mekkeren
mekken
griepen
zemelknopen
zemelen
zaniken
neuzelen
lazeren
mauwen
zeuren
meieren {ww.}

ik emmer
jij emmert
hij/zij/het emmert

ik zaag
jij zaagt
hij/zij/het zaagt
» meer vervoegingen van zagen

Zoals de ouden zongen, piepen de jongen.
Zoals de ouden zongen, piepen de jongen.
Mieren en giraffen zijn verre neven.
Mieren en giraffen zijn verre neven.
zieke [m] (de ~) {zn.}
zieke [m] (de ~) {zn.}
Jullie moeten voor jullie zieke moeder zorgen.
Jullie moeten voor jullie zieke moeder zorgen.
Zolang een zieke nog reageert, is er hoop
Zolang een zieke nog reageert, is er hoop


Gerelateerd aan zieken

tobben - sukkelen - ziek zijn - patiënt - zieke - zagen - piepen - mieren - malen - zeveren - emmeren - zeiken - reutelen - mekkeren - mekkenuiten - lijder