Vertaling van rijmen

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
rijmen, zich aanpassen {ww.}
rijmen
zich aanpassen {ww.}

ik rijm
jij rijmt
hij/zij/het rijmt

ik rijm
jij rijmt
hij/zij/het rijmt
» meer vervoegingen van rijmen

rijmen {ww.}
rijmen {ww.}

ik rijm
jij rijmt
hij/zij/het rijmt

ik rijm
jij rijmt
hij/zij/het rijmt
» meer vervoegingen van rijmen

rijmen {ww.}
rijmen {ww.}

ik rijm
jij rijmt
hij/zij/het rijmt

ik rijm
jij rijmt
hij/zij/het rijmt
» meer vervoegingen van rijmen

kloppen, bijeenpassen, rijmen, accorderen, stroken, overeenstemmen, samengaan, het eens zijn, goedkeuren, sanctioneren, goedvinden, fiatteren {ww.}
kloppen
bijeenpassen
rijmen
accorderen
stroken
overeenstemmen
samengaan
het eens zijn
goedkeuren
sanctioneren
goedvinden
fiatteren {ww.}

ik accordeer
jij accordeert
hij/zij/het accordeert

ik klop
jij klopt
hij/zij/het klopt
» meer vervoegingen van kloppen

Ik heb een oplossing gevonden, maar ik had ze zo snel, dat ze niet kan kloppen.
Ik heb een oplossing gevonden, maar ik had ze zo snel, dat ze niet kan kloppen.
overeenstemmen, het eens zijn, samengaan, accorderen, stroken, bijeenpassen, rijmen, kloppen {ww.}
overeenstemmen
het eens zijn
samengaan
accorderen
stroken
bijeenpassen
rijmen
kloppen {ww.}

ik accordeer
jij accordeert
hij/zij/het accordeert

ik stem overeen
jij stemt overeen
hij/zij/het stemt overeen
» meer vervoegingen van overeenstemmen

instemmen, kloppen, ondersteunen, aansluiten, rijmen, bijeenpassen, stroken, samengaan, overeenstemmen, het eens zijn, onderschrijven, schragen, bijvallen, accorderen {ww.}
instemmen
kloppen
ondersteunen
aansluiten
rijmen
bijeenpassen
stroken
samengaan
overeenstemmen
het eens zijn
onderschrijven
schragen
bijvallen
accorderen {ww.}

ik sluit aan
jij sluit aan
hij/zij/het sluit aan

ik stem in
jij stemt in
hij/zij/het stemt in
» meer vervoegingen van instemmen

De mensen op kantoor zullen nooit instemmen.
De mensen op kantoor zullen nooit instemmen.
Ik zou me graag bij jullie groep aansluiten.
Ik zou me graag bij jullie groep aansluiten.
kloppen, tot een overeenkomst komen, het eens worden, stroken, rijmen, overeenstemmen, bijeenpassen, accorderen {ww.}
kloppen
tot een overeenkomst komen
het eens worden
stroken
rijmen
overeenstemmen
bijeenpassen
accorderen {ww.}

ik accordeer
jij accordeert
hij/zij/het accordeert

ik klop
jij klopt
hij/zij/het klopt
» meer vervoegingen van kloppen

tot overeenstemming brengen, rijmen, bijpassen, in overeenstemming brengen, bijbetalen {ww.}
tot overeenstemming brengen
rijmen
bijpassen
in overeenstemming brengen
bijbetalen {ww.}

ik betaal bij
jij betaalt bij
hij/zij/het betaalt bij

ik rijm
jij rijmt
hij/zij/het rijmt
» meer vervoegingen van rijmen

tot overeenstemming brengen, in overeenstemming brengen, rijmen, verbroederen {ww.}
tot overeenstemming brengen
in overeenstemming brengen
rijmen
verbroederen {ww.}

ik rijm
jij rijmt
hij/zij/het rijmt

ik rijm
jij rijmt
hij/zij/het rijmt
» meer vervoegingen van rijmen

berijmen, rijmen {ww.}
berijmen
rijmen {ww.}

ik berijm
jij berijmt
hij/zij/het berijmt

ik berijm
jij berijmt
hij/zij/het berijmt
» meer vervoegingen van berijmen

aanpassen, rijmen, in overeenstemming brengen, afstemmen {ww.}
aanpassen
rijmen
in overeenstemming brengen
afstemmen {ww.}

ik pas aan
jij past aan
hij/zij/het past aan

ik pas aan
jij past aan
hij/zij/het past aan
» meer vervoegingen van aanpassen

Hij kon zich niet aan nieuwe omstandigheden aanpassen.
Hij kon zich niet aan nieuwe omstandigheden aanpassen.
rijm (mv. rijmen), rijp {zn.}
rijm (mv. rijmen)
rijp {zn.}
rijm (mv. rijmen) {zn.}
rijm (mv. rijmen) {zn.}
rijm (mv. rijmen) {zn.}
rijm (mv. rijmen) {zn.}
rijm (mv. rijmen) [o] (het ~) {zn.}
rijm (mv. rijmen) [o] (het ~) {zn.}
rijmpje [o] (het ~), vers [o] (het ~), rijm (mv. rijmen) [o] (het ~) {zn.}
rijmpje [o] (het ~)
vers [o] (het ~)
rijm (mv. rijmen) [o] (het ~) {zn.}
rijp [m] (de ~), rijm (mv. rijmen) [o] (de ~) {zn.}
rijp [m] (de ~)
rijm (mv. rijmen) [o] (de ~) {zn.}