Vertaling van stralen

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
stralen, uitstralen {ww.}
stralen
uitstralen {ww.}

ik straal
jij straalt
hij/zij/het straalt

ik straal
jij straalt
hij/zij/het straalt
» meer vervoegingen van stralen

Sterren stralen aan de hemel.
Sterren stralen aan de hemel.
stralen, afstralen, glimmen, glunderen {ww.}
stralen
afstralen
glimmen
glunderen {ww.}

hij/zij/het straalt af
zij stralen af
ik glim

hij/zij/het straalt
zij stralen
ik straal
» meer vervoegingen van stralen

zakken, falen, stralen, mislukken, misgaan, stranden, sjezen {ww.}
zakken
falen
stralen
mislukken
misgaan
stranden
sjezen {ww.}

ik faal
jij faalt
hij/zij/het faalt

ik zak
jij zakt
hij/zij/het zakt
» meer vervoegingen van zakken

Wat kan er nou misgaan?
Wat kan er nou misgaan?
Ge zult mislukken.
Ge zult mislukken.
straal (mv. stralen) {zn.}
straal (mv. stralen) {zn.}
radius, straal (mv. stralen) {zn.}
radius
straal (mv. stralen) {zn.}
straal (mv. stralen), vloeistofstraal {zn.}
straal (mv. stralen)
vloeistofstraal {zn.}
straal (mv. stralen) {zn.}
straal (mv. stralen) {zn.}
ademen, stralen, uitstralen {ww.}
ademen
stralen
uitstralen {ww.}

ik adem
jij ademt
hij/zij/het ademt

ik adem
jij ademt
hij/zij/het ademt
» meer vervoegingen van ademen

Alle mensen ademen lucht.
Alle mensen ademen lucht.
Ik ging buiten wandelen om wat frisse lucht in te ademen.
Ik ging buiten wandelen om wat frisse lucht in te ademen.
zakken, bakken, stralen, buizen, sjezen {ww.}
zakken
bakken
stralen
buizen
sjezen {ww.}

ik bak
jij bakt
hij/zij/het bakt

ik zak
jij zakt
hij/zij/het zakt
» meer vervoegingen van zakken

We plukten appels om een appeltaart te kunnen bakken.
We plukten appels om een appeltaart te kunnen bakken.
Ik wil niet zakken voor mijn examens.
Ik wil niet zakken voor mijn examens.
lichtstraal [m] (de ~), straal [m] (de ~) {zn.}
lichtstraal [m] (de ~)
straal [m] (de ~) {zn.}
straal [m] (de ~), radius [m] (de ~) {zn.}
straal [m] (de ~)
radius [m] (de ~) {zn.}
straal [m] (de ~) {zn.}
straal [m] (de ~) {zn.}
straal [m] (de ~) {zn.}
straal [m] (de ~) {zn.}


Gerelateerd aan stralen

uitstralen - afstralen - glimmen - glunderen - zakken - falen - mislukken - misgaan - stranden - sjezen - straal - radius - vloeistofstraal - ademen - bakkeneruitzien - uitgaan - feilen - licht - lijn - stroom - trilling