Vertaling van wateren
Inhoud:
Nederlands
Nederlands
wateren, begieten {ww.}
wateren
begieten {ww.}
begieten {ww.}
ik begiet
jij begiet
hij/zij/het begiet
ik water
jij watert
hij/zij/het watert
» meer vervoegingen van wateren
Wateren {eigenn.}
Wateren {eigenn.}
wateren {ww.}
wateren {ww.}
ik water
jij watert
hij/zij/het watert
ik water
jij watert
hij/zij/het watert
» meer vervoegingen van wateren
water geven, gieten, wateren, besproeien, sproeien, begieten, bevloeien {ww.}
water geven
gieten
wateren
besproeien
sproeien
begieten
bevloeien {ww.}
gieten
wateren
besproeien
sproeien
begieten
bevloeien {ww.}
ik begiet
jij begiet
hij/zij/het begiet
ik giet
jij giet
hij/zij/het giet
» meer vervoegingen van gieten
We moeten de bloem water geven.
We moeten de bloem water geven.
Kan ik je wat water geven?
Kan ik je wat water geven?
water (mv. wateren) {zn.}
water (mv. wateren) {zn.}
Het water is goed.
Het water is goed.
Ik drink geen water.
Ik drink geen water.
plassen, zeiken, wateren, urineren, sassen, pissen, piesen {ww.}
plassen
zeiken
wateren
urineren
sassen
pissen
piesen {ww.}
zeiken
wateren
urineren
sassen
pissen
piesen {ww.}
ik pies
jij piest
hij/zij/het piest
ik plas
jij plast
hij/zij/het plast
» meer vervoegingen van plassen
Ik moet nodig plassen en kan geen wc vinden.
Ik moet nodig plassen en kan geen wc vinden.
Het regent dat het giet! Op straat zijn overal plassen, en het water stroomt van de daken.
Het regent dat het giet! Op straat zijn overal plassen, en het water stroomt van de daken.
water {zn.}
water {zn.}
Ik wil water.
Ik wil water.
Water is doorzichtig.
Water is doorzichtig.
water (mv. wateren), lichaamsvocht {zn.}
water (mv. wateren)
lichaamsvocht {zn.}
lichaamsvocht {zn.}
Het water werd gezuiverd.
Het water werd gezuiverd.
water (mv. wateren) {zn.}
water (mv. wateren) {zn.}
majem, water (mv. wateren) , zoetwater {zn.}
majem
water (mv. wateren)
zoetwater {zn.}
water (mv. wateren)
zoetwater {zn.}