Vertaling van wijs

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
wijs [v], mode [v], modus [m] {zn.}
wijs [v]
mode [v]
modus [m] {zn.}
Niet alle mannen zijn wijs.
Niet alle mannen zijn wijs.
Wijs me de weg, wil je?
Wijs me de weg, wil je?
wijs [v], deuntje [o], melodie [v], wijsje [o], deun [m] {zn.}
wijs [v]
deuntje [o]
melodie [v]
wijsje [o]
deun [m] {zn.}
Hij was een deuntje aan het fluiten.
Hij was een deuntje aan het fluiten.
John zei: "Dat is een mooie melodie."
John zei: "Dat is een mooie melodie."
verstandig, vroed, wijs [v] {bn.}
verstandig
vroed
wijs [v] {bn.}
wijs [m] (de ~), modus [m] (de ~) {zn.}
wijs [m] (de ~)
modus [m] (de ~) {zn.}
De oude man zag er wijs uit.
De oude man zag er wijs uit.
Durf wijs te zijn
Durf wijs te zijn
wijs [m] (de ~) {zn.}
wijs [m] (de ~) {zn.}
Tot aan de baard zo wijs, ogenschijnlijk wijs
Tot aan de baard zo wijs, ogenschijnlijk wijs
wijzen, aangeven, aanwijzen, aanduiden, uitduiden {ww.}
wijzen
aangeven
aanwijzen
aanduiden
uitduiden {ww.}

ik duid aan
jij duidt aan
hij/zij/het duidt aan

ik wijs
jij wijst
hij/zij/het wijst
» meer vervoegingen van wijzen

Ik ga jou aangeven bij de politie.
Ik ga jou aangeven bij de politie.
Dat kan ik je aanwijzen!
Dat kan ik je aanwijzen!
laten zien, tentoonspreiden, tonen, vertonen, wijzen, uitwijzen {ww.}
laten zien
tentoonspreiden
tonen
vertonen
wijzen
uitwijzen {ww.}

ik spreid tentoon
jij spreidt tentoon
hij/zij/het spreidt tentoon

ik spreid tentoon
jij spreidt tentoon
hij/zij/het spreidt tentoon
» meer vervoegingen van tentoonspreiden

zinnig, wijs, verstandig {bn.}
zinnig
wijs
verstandig {bn.}
manier [v] (de ~), wijs, wijze [m] (de ~), trant [m] (de ~), modus [m] (de ~) {zn.}
manier [v] (de ~)
wijs
wijze [m] (de ~)
trant [m] (de ~)
modus [m] (de ~) {zn.}
crimineel, denderend, dolletjes, eindeloos, fabuleus, fenomenaal, formidabel, jofel, knal, loeigoed, luizig, mieters, puntgaaf, reusachtig, reuze, reuze-, subliem, super, super-de-luxe, supersonisch, uniek, wreed, zeldzaam, wijs, ruig, fabelachtig, fameus, moorddadig, onwijs {bn.}
crimineel
denderend
dolletjes
eindeloos
fabuleus
fenomenaal
formidabel
jofel
knal
loeigoed
luizig
mieters
puntgaaf
reusachtig
reuze
reuze-
subliem
super
super-de-luxe
supersonisch
uniek
wreed
zeldzaam
wijs
ruig
fabelachtig
fameus
moorddadig
onwijs {bn.}
wijzen, attenderen {ww.}
wijzen
attenderen {ww.}

ik attendeer
jij attendeert
hij/zij/het attendeert

ik wijs
jij wijst
hij/zij/het wijst
» meer vervoegingen van wijzen

Kan je me de weg wijzen?
Kan je me de weg wijzen?
Kunt u mij de weg naar de haven wijzen?
Kunt u mij de weg naar de haven wijzen?
wijzen, aanwijzen {ww.}
wijzen
aanwijzen {ww.}

ik wijs aan
jij wijst aan
hij/zij/het wijst aan

ik wijs
jij wijst
hij/zij/het wijst
» meer vervoegingen van wijzen

Kunt u mij de weg naar de haven wijzen?
Kunt u mij de weg naar de haven wijzen?
Excuseert u mij, kunt u mij de weg naar het postkantoor wijzen?
Excuseert u mij, kunt u mij de weg naar het postkantoor wijzen?
wijzen, duiden {ww.}
wijzen
duiden {ww.}

ik duid
jij duidt
hij/zij/het duidt

ik wijs
jij wijst
hij/zij/het wijst
» meer vervoegingen van wijzen

wijzen {ww.}
wijzen {ww.}

ik wijs
jij wijst
hij/zij/het wijst

ik wijs
jij wijst
hij/zij/het wijst
» meer vervoegingen van wijzen



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Niet alle mannen zijn wijs.

Niet alle mannen zijn wijs.

Wijs me de weg, wil je?

Wijs me de weg, wil je?

De oude man zag er wijs uit.

De oude man zag er wijs uit.

Durf wijs te zijn

Durf wijs te zijn

Tot aan de baard zo wijs, ogenschijnlijk wijs

Tot aan de baard zo wijs, ogenschijnlijk wijs

Het is waar dat ze jong is, maar ze is wijs.

Het is waar dat ze jong is, maar ze is wijs.

Zelfs de goden kunnen niet tegelijk verliefd en wijs zijn

Zelfs de goden kunnen niet tegelijk verliefd en wijs zijn

Een dwaas wordt door schade en schande wijs

Een dwaas wordt door schade en schande wijs

Een wijs man plast niet tegen de wind in

Een wijs man plast niet tegen de wind in