Betekenis van:
aflopen
aflopen
Werkwoord
- (van vloeistoffen) neerwaarts stromen
"het water loopt de helling af"
"het tij loopt af"
Hyperoniemen
aflopen
Werkwoord
- draaiend ergens afgaan
"aflopen van [de langspeelplaat]"
"de ketting is van m'n fiets gelopen"
Hyperoniemen
aflopen
Werkwoord
- eindigen
"het concert is afgelopen"
"en nou is het afgelopen!!"
Hyperoniemen
Hyponiemen
aflopen
Werkwoord
- naar beneden lopen
"van de trap aflopen"
"een heuvel aflopen"
Hyperoniemen
Hyponiemen
aflopen
Werkwoord
- tot het einde doorlopen
"de straat aflopen"
"stad en land aflopen"
Hyperoniemen
aflopen
Werkwoord
- eindigen
"De termijn van deze overeenkomst loopt morgen af."
aflopen
Werkwoord
- hellen
"Deze vloer loopt een beetje af."
aflopen
Werkwoord
- het klinken van een alarmsignaal
"De wekker liep af, maar hij sliep er dwars doorheen."