Betekenis van:
been

been (het ~ | meervoud benen)
Zelfstandig naamwoord
  • wiskundige lijnen
"de benen van een driehoek"

Hyperoniemen

been (het ~ | meervoud benen)
Zelfstandig naamwoord
  • elk van de beide onderste ledematen van de mens
"jonge benen hebben"
"een been breken"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

been (het ~ | meervoud benen)
Zelfstandig naamwoord
  • steun aan een stoel of tafel; lijkt op ledemaat
"de benen van een passer"

Synoniemen

Hyperoniemen

been (het ~ | meervoud benen)
Zelfstandig naamwoord
  • bovengedeelte van kous

Hyperoniemen

been
Zelfstandig naamwoord
  • ledemaat waarop wordt gestaan en waarmee wordt gelopen
been
Zelfstandig naamwoord
  • bot, zelfstandig onderdeel van een geraamte
been
Zelfstandig naamwoord
  • stof waaruit benen/botten bestaan
been (het ~ | meervoud beenderen, benen)
Zelfstandig naamwoord
  • de stof waaruit botten bestaan

Synoniemen

Hyperoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. De soldaat was gewond aan het been.
  2. Zijn gewonde been begon opnieuw te bloeden.
  3. Hij heeft een ongeluk gehad en heeft een been gebroken.
  4. Hij heeft een ongeluk gehad en zijn been gebroken.
  5. Ik kreeg kramp in mijn been tijdens het zwemmen.
  6. zonder been
  7. zonder been:
  8. met been:
  9. Stukken been
  10. met been
  11. Onbewerkte stukken been
  12. andere delen, met been
  13. Been en kraakbeen verwijderen.
  14. delen met been
  15. Rundvlees zonder been