Betekenis van:
lullen

lullen
Werkwoord
  • onzin uitkramen
"Wat zit je nou te lullen?"
lullen
Werkwoord
  • verraden
"Hij heeft tegen de politie zitten lullen."
lul (de ~ | meervoud lullen)
Zelfstandig naamwoord
  • mannelijk geslachtsdeel; penis; mannelijk deel; (vulgair) penis; (informeel) penis; (informeel) penis; (informeel) penis; penis; mannelijk geslachtsdeel; (informeel) penis; penis; penis
"zijn lul achterna lopen"
"een stijve lul hebben"

Synoniemen

Hyperoniemen