Vertaling van brengen

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
brengen, voorleiden {ww.}
brengen
voorleiden {ww.}

ik breng
jij brengt
hij/zij/het brengt

ik breng
jij brengt
hij/zij/het brengt
» meer vervoegingen van brengen

Oorlogen brengen littekens.
Oorlogen brengen littekens.
Ik zal u direct de rekening brengen.
Ik zal u direct de rekening brengen.
brengen, aanbrengen, bezorgen, aandragen {ww.}
brengen
aanbrengen
bezorgen
aandragen {ww.}

ik breng aan
jij brengt aan
hij/zij/het brengt aan

ik breng
jij brengt
hij/zij/het brengt
» meer vervoegingen van brengen

Tracht geduld op te brengen met anderen.
Tracht geduld op te brengen met anderen.
Dat zal je in gevaar brengen.
Dat zal je in gevaar brengen.
brengen, voeren, leiden, besturen, geleiden {ww.}
brengen
voeren
leiden
besturen
geleiden {ww.}

ik bestuur
jij bestuurt
hij/zij/het bestuurt

ik breng
jij brengt
hij/zij/het brengt
» meer vervoegingen van brengen

Heeft uw oom u zijn auto laten besturen?
Heeft uw oom u zijn auto laten besturen?
Ge kunt niet te oplettend zijn bij het besturen van een auto.
Ge kunt niet te oplettend zijn bij het besturen van een auto.
brengen, dragen, voeren, voorhebben {ww.}
brengen
dragen
voeren
voorhebben {ww.}

ik breng
jij brengt
hij/zij/het brengt

ik breng
jij brengt
hij/zij/het brengt
» meer vervoegingen van brengen

Katten dragen geen halsband.
Katten dragen geen halsband.
Zal ik uw jas dragen?
Zal ik uw jas dragen?
brengen, lenen, aanbieden, bieden, presenteren, offreren {ww.}
brengen
lenen
aanbieden
bieden
presenteren
offreren {ww.}

ik bied aan
jij biedt aan
hij/zij/het biedt aan

ik breng
jij brengt
hij/zij/het brengt
» meer vervoegingen van brengen

Geld lenen kost geld!
Geld lenen kost geld!
Mag ik je paraplu lenen?
Mag ik je paraplu lenen?
brengen {ww.}
brengen {ww.}

ik breng
jij brengt
hij/zij/het brengt

ik breng
jij brengt
hij/zij/het brengt
» meer vervoegingen van brengen

Ik zal nog een handdoek brengen.
Ik zal nog een handdoek brengen.
brengen {ww.}
brengen {ww.}

ik breng
jij brengt
hij/zij/het brengt

ik breng
jij brengt
hij/zij/het brengt
» meer vervoegingen van brengen

brengen {ww.}
brengen {ww.}

ik breng
jij brengt
hij/zij/het brengt

ik breng
jij brengt
hij/zij/het brengt
» meer vervoegingen van brengen

inkleden, brengen {ww.}
inkleden
brengen {ww.}

ik breng
jij brengt
hij/zij/het brengt

ik kleed in
jij kleedt in
hij/zij/het kleedt in
» meer vervoegingen van inkleden



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Oorlogen brengen littekens.

Oorlogen brengen littekens.

Ik zal u direct de rekening brengen.

Ik zal u direct de rekening brengen.

Tracht geduld op te brengen met anderen.

Tracht geduld op te brengen met anderen.

Dat zal je in gevaar brengen.

Dat zal je in gevaar brengen.

Ik zal nog een handdoek brengen.

Ik zal nog een handdoek brengen.

We zullen je een bezoekje brengen.

We zullen je een bezoekje brengen.

Sterken brengen sterken voort

Sterken brengen sterken voort

Europeanen probeerden de stam beschaving bij te brengen.

Europeanen probeerden de stam beschaving bij te brengen.

Tom en Mary brengen veel tijd samen door.

Tom en Mary brengen veel tijd samen door.

Tom vroeg Mary hem naar het ziekenhuis te brengen.

Tom vroeg Mary hem naar het ziekenhuis te brengen.

Ik moet vandaag de kat naar de dierenarts brengen.

Ik moet vandaag de kat naar de dierenarts brengen.

He praat zo hard dat hij ons in de problemen gaat brengen.

He praat zo hard dat hij ons in de problemen gaat brengen.

Na veel overleg beslisten we onze vakantie in Spanje door te brengen.

Na veel overleg beslisten we onze vakantie in Spanje door te brengen.

We moeten hem dringend naar het ziekenhuis brengen, hij is zwaar gewond.

We moeten hem dringend naar het ziekenhuis brengen, hij is zwaar gewond.

Het is soms heel moeilijk om je idee over te brengen.

Het is soms heel moeilijk om je idee over te brengen.