Vertaling van regel

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
regel, voorschrift {zn.}
regel
voorschrift {zn.}
Hij heeft mij de regel uitgelegd.
Hij heeft mij de regel uitgelegd.
Geen regel zonder uitzondering
Geen regel zonder uitzondering
regel, norm, standaardmaat {zn.}
regel
norm
standaardmaat {zn.}
Er zijn gevallen waarin deze regel niet geldt.
Er zijn gevallen waarin deze regel niet geldt.
Er zijn gevallen waarin deze regel niet geldt.
Er zijn gevallen waarin deze regel niet geldt.
regel {zn.}
regel {zn.}
schreef, regel, lijn [v], toer, streep, linie [v] {zn.}
schreef
regel
lijn [v]
toer
streep
linie [v] {zn.}
Hij schreef een brief.
Hij schreef een brief.
Wie schreef dit boek?
Wie schreef dit boek?
regel [m] (de ~) {zn.}
regel [m] (de ~) {zn.}
regel [m] (de ~) {zn.}
regel [m] (de ~) {zn.}
regel [m] (de ~) {zn.}
regel [m] (de ~) {zn.}
regel, richel {zn.}
regel
richel {zn.}
regel, lijn [m] (de ~) {zn.}
regel
lijn [m] (de ~) {zn.}
Ik ben bang dat de lijn bezet is.
Ik ben bang dat de lijn bezet is.
regelen, organiseren, uitschrijven {ww.}
regelen
organiseren
uitschrijven {ww.}

ik organiseer
jij organiseert
hij/zij/het organiseert

ik regel
jij regelt
hij/zij/het regelt
» meer vervoegingen van regelen

inrichten, regelen, ruimen, opruimen, schikken, terechtbrengen {ww.}
inrichten
regelen
ruimen
opruimen
schikken
terechtbrengen {ww.}

ik richt in
jij richt in
hij/zij/het richt in

ik richt in
jij richt in
hij/zij/het richt in
» meer vervoegingen van inrichten

regelen, reglementeren, reguleren, vereffenen {ww.}
regelen
reglementeren
reguleren
vereffenen {ww.}

ik regel
jij regelt
hij/zij/het regelt

ik regel
jij regelt
hij/zij/het regelt
» meer vervoegingen van regelen

aanrichten, arrangeren, ordenen, regelen {ww.}
aanrichten
arrangeren
ordenen
regelen {ww.}

ik richt aan
jij richt aan
hij/zij/het richt aan

ik richt aan
jij richt aan
hij/zij/het richt aan
» meer vervoegingen van aanrichten

arrangeren, inrichten, regelen, verzorgen {ww.}
arrangeren
inrichten
regelen
verzorgen {ww.}

ik arrangeer
jij arrangeert
hij/zij/het arrangeert

ik arrangeer
jij arrangeert
hij/zij/het arrangeert
» meer vervoegingen van arrangeren

regelen {ww.}
regelen {ww.}

ik regel
jij regelt
hij/zij/het regelt

ik regel
jij regelt
hij/zij/het regelt
» meer vervoegingen van regelen

versieren, voorzien, regelen, organiseren, ritselen {ww.}
versieren
voorzien
regelen
organiseren
ritselen {ww.}

ik organiseer
jij organiseert
hij/zij/het organiseert

ik versier
jij versiert
hij/zij/het versiert
» meer vervoegingen van versieren



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Hij heeft mij de regel uitgelegd.

Hij heeft mij de regel uitgelegd.

Geen regel zonder uitzondering

Geen regel zonder uitzondering

Er zijn gevallen waarin deze regel niet geldt.

Er zijn gevallen waarin deze regel niet geldt.

Er zijn gevallen waarin deze regel niet geldt.

Er zijn gevallen waarin deze regel niet geldt.