Vertaling van pass on

Inhoud:

Engels
Nederlands
to pass on {ww.}
verdergaan
doorgaan
to pass {ww.}
slagen 
halen

I pass
you pass
we pass

ik slaag
jij slaagt
wij slagen
» meer vervoegingen van slagen

to pass {ww.}
doorhalen 

I pass
you pass
we pass

ik haal door
jij haalt door
wij halen door
» meer vervoegingen van doorhalen

to pass, to pass by, to bypass, to overshoot, to overtake {ww.}
langsgaan
passeren
voorbijgaan
voorbijlopen

I pass
you pass
we pass

ik ga langs
jij gaat langs
wij gaan langs
» meer vervoegingen van langsgaan

to pass, to go through {ww.}
doorkomen
doormaken
doortrekken

I pass
you pass
we pass

ik kom door
jij komt door
wij komen door
» meer vervoegingen van doorkomen

to pass, to pass by, to pass through {ww.}
omkomen 
overdrijven
overgaan
vergaan
verlopen
verstrijken

I pass
you pass
we pass

ik kom om
jij komt om
wij komen om
» meer vervoegingen van omkomen

to pass, to spend {ww.}
aangeven 
aanreiken 
doorbrengen
verdrijven

I pass
you pass
we pass

ik geef aan
jij geeft aan
wij geven aan
» meer vervoegingen van aangeven

to convey, to hand, to hand over, to pass, to assign, to deliver, to transmit, to transfer {ww.}
aangeven 
aanreiken 
afdragen 
overbrengen
overgeven 
toereiken

I pass
you pass
we pass

ik geef aan
jij geeft aan
wij geven aan
» meer vervoegingen van aangeven

to overhaul, to overtake, to pass {ww.}
inhalen
passeren
voorbijrijden
voorbijvaren

I pass
you pass
we pass

ik haal in
jij haalt in
wij halen in
» meer vervoegingen van inhalen

to overhaul, to overtake, to pass {ww.}
inhalen

I pass
you pass
we pass

ik haal in
jij haalt in
wij halen in
» meer vervoegingen van inhalen

to cross, to go beyond, to cover, to pass {ww.}
overgaan
overlopen
oversteken

I pass
you pass
we pass

ik ga over
jij gaat over
wij gaan over
» meer vervoegingen van overgaan

to pass on, to relegate, to submit {ww.}
overgeven
to pass on, to relegate, to submit {ww.}
overlaten
overgeven
laten
to give, to hand, to pass, to pass on, to reach, to turn over {ww.}
aanreiken
aangeven
toesteken
to communicate, to pass, to pass along, to pass on, to put across {ww.}
overvaren
overzetten
to communicate, to pass, to pass along, to pass on, to put across {ww.}
doorgeven
to give, to hand, to pass, to pass on, to reach, to turn over {ww.}
opbrengen
afdragen
to give, to hand, to pass, to pass on, to reach, to turn over {ww.}
overleveren
to communicate, to pass, to pass along, to pass on, to put across {ww.}
doorvertellen
to give, to hand, to pass, to pass on, to reach, to turn over {ww.}
doorgeven
Since I will see him tomorrow, I can give him a message if you want.
Gezien ik hem morgen zal zien kan ik hem een boodschap doorgeven, als je dat wilt.
to advance, to go on, to march on, to move on, to pass on, to progress {ww.}
voortschrijden
voortgaan
to advance, to go on, to march on, to move on, to pass on, to progress {ww.}
doorbellen
to advance, to go on, to march on, to move on, to pass on, to progress {ww.}
vooruitgaan
avanceren
to advance, to go on, to march on, to move on, to pass on, to progress {ww.}
voortschrijden
to advance, to go on, to march on, to move on, to pass on, to progress {ww.}
doorstromen
to advance, to go on, to march on, to move on, to pass on, to progress {ww.}
doormarcheren
to advance, to go on, to march on, to move on, to pass on, to progress {ww.}
doorschuiven
to circulate, to distribute, to pass around, to pass on {ww.}
doorschuiven
to advance, to go on, to march on, to move on, to pass on, to progress {ww.}
voorttrekken
to circulate, to distribute, to pass around, to pass on {ww.}
rondgeven
ronddelen