Vertaling van sat

Inhoud:

Engels
Nederlands
to sit {ww.}
zetten 

I sat
you sat
he/she/it sat

ik zette
jij zette
hij/zij/het zette
» meer vervoegingen van zetten

to sit {ww.}
zitten 

I sat
you sat
he/she/it sat

ik zat
jij zat
hij/zij/het zat
» meer vervoegingen van zitten

No, sit down.
Nee, ga zitten.
Come here, little girl, sit down!
Kom hier, meisje, ga zitten!
to sit down, to sit {ww.}
gaan zitten
plaatsnemen
zich zetten

I sat
you sat
he/she/it sat

ik nam plaats
jij nam plaats
hij/zij/het nam plaats
» meer vervoegingen van plaatsnemen

sabbatum, sat, saturday {zn.}
zaterdag [m] (de ~)
Today is Saturday.
Vandaag is het zaterdag.
Sunday comes after Saturday.
Zondag komt na zaterdag.
to ride, to sit {ww.}
berijden

I sat
you sat
he/she/it sat

ik bereed
jij bereed
hij/zij/het bereed
» meer vervoegingen van berijden

to sit, to sit down {ww.}
neerzitten
neerzetten
neerzijgen

I sat
you sat
he/she/it sat

ik zat neer
jij zat neer
hij/zij/het zat neer
» meer vervoegingen van neerzitten

to sit, to sit down {ww.}
nestelen

I sat
you sat
he/she/it sat

ik nestelde
jij nestelde
hij/zij/het nestelde
» meer vervoegingen van nestelen

to model, to pose, to posture, to sit {ww.}
poseren

I sat
you sat
he/she/it sat

ik poseerde
jij poseerde
hij/zij/het poseerde
» meer vervoegingen van poseren

to sit, to sit down {ww.}
plaatsnemen

I sat
you sat
he/she/it sat

ik nam plaats
jij nam plaats
hij/zij/het nam plaats
» meer vervoegingen van plaatsnemen

You will be told where to sit.
Er zal je gezegd worden waar je mag plaatsnemen.
to ride, to sit {ww.}
rijden

I sat
you sat
he/she/it sat

ik reed
jij reed
hij/zij/het reed
» meer vervoegingen van rijden

I want to ride a bicycle, because I live far from my school.
Ik wil met de fiets rijden omdat ik ver van mijn school woon.
to baby-sit, to sit {ww.}
babysitten

I sat
you sat
he/she/it sat

ik babysitte
jij babysitte
hij/zij/het babysitte
» meer vervoegingen van babysitten

to sit, to sit down {ww.}
zitten
neerzitten
zetelen

I sat
you sat
he/she/it sat

ik zat
jij zat
hij/zij/het zat
» meer vervoegingen van zitten

to seat, to sit, to sit down {ww.}
aanschikken

I sat
you sat
he/she/it sat

ik schikte aan
jij schikte aan
hij/zij/het schikte aan
» meer vervoegingen van aanschikken

to seat, to sit, to sit down {ww.}
aanschikken

I sat
you sat
he/she/it sat

ik schikte aan
jij schikte aan
hij/zij/het schikte aan
» meer vervoegingen van aanschikken



Voorbeelden in zinsverband

Engels
Nederlands

Ken sat next to me.

Ken zette zich naast mij.

She sat on the bench.

Ze zat op de bank.

He sat on the bed.

Hij zat op het bed.

I sat next to him.

Ik zat naast hem.

She sat next to me.

Ze zat naast me.

He sat next to the stream.

Hij zat bij de rivier.

I sat down and opened my laptop.

Ik ging zitten en opende mijn laptop.

He sat there smoking a pipe.

Hij zat daar een pijp te roken.

I sat between Tom and John.

Ik zat tussen Tom en John.

The boy sat on a chair.

De jongen zat op een stoel.

I sat down next to him.

Ik ging naast hem zitten.

He sat down to read a novel.

Hij ging zitten om een roman te lezen.

We sat in the center of the room.

We zaten in het midden van de kamer.

An old man sat next to me on the bus.

Een oude man zat naast mij in de bus.

We sat on a bench in the park.

We zaten op een bank in het park.


Gerelateerd aan sat

sit - sit down - sabbatum - saturday - ride - model - pose - posture - baby-sit - seatday - apply - ride - go - sit - act - follow - be - ease up