Vertaling van borgen

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
borgen {ww.}
borgen {ww.}

ik borg
jij borgt
hij/zij/het borgt

ik borg
jij borgt
hij/zij/het borgt
» meer vervoegingen van borgen

bergen, wegbergen, opsluiten, opbergen, insluiten {ww.}
bergen
wegbergen
opsluiten
opbergen
insluiten {ww.}

ik borg
jij borg
hij/zij/het borg

ik borg
jij borg
hij/zij/het borg
» meer vervoegingen van bergen

Ik was in de bergen.
Ik was in de bergen.
Tom had zich in de bergen verscholen.
Tom had zich in de bergen verscholen.
bergen, redden, behouden {ww.}
bergen
redden
behouden {ww.}

ik behield
jij behield
hij/zij/het behield

ik borg
jij borg
hij/zij/het borg
» meer vervoegingen van bergen

Hij kwam mij redden.
Hij kwam mij redden.
Enkel vrede kan de wereld redden.
Enkel vrede kan de wereld redden.
behouden, bergen, bewaren, conserveren, onderhouden, overhouden {ww.}
behouden
bergen
bewaren
conserveren
onderhouden
overhouden {ww.}

ik behield
jij behield
hij/zij/het behield

ik behield
jij behield
hij/zij/het behield
» meer vervoegingen van behouden

verzekeren, instaan, waarborgen, garanderen, borgen {ww.}
verzekeren
instaan
waarborgen
garanderen
borgen {ww.}

ik borg
jij borgt
hij/zij/het borgt

ik verzeker
jij verzekert
hij/zij/het verzekert
» meer vervoegingen van verzekeren

Iedereen kan helpen verzekeren dat de zinnen goed klinken en juist gespeld zijn.
Iedereen kan helpen verzekeren dat de zinnen goed klinken en juist gespeld zijn.
bergen {ww.}
bergen {ww.}

ik borg
jij borg
hij/zij/het borg

ik borg
jij borg
hij/zij/het borg
» meer vervoegingen van bergen

bergen {ww.}
bergen {ww.}

ik borg
jij borg
hij/zij/het borg

ik borg
jij borg
hij/zij/het borg
» meer vervoegingen van bergen

bergen {ww.}
bergen {ww.}

ik borg
jij borg
hij/zij/het borg

ik borg
jij borg
hij/zij/het borg
» meer vervoegingen van bergen

opbergen, stouwen, wegbergen, wegleggen, wegzetten, bergen {ww.}
opbergen
stouwen
wegbergen
wegleggen
wegzetten
bergen {ww.}

ik borg
jij borg
hij/zij/het borg

ik borg op
jij borg op
hij/zij/het borg op
» meer vervoegingen van opbergen

borg [m] (de ~), waarborg {zn.}
borg [m] (de ~)
waarborg {zn.}
Ik moet de borg voor de aanvang van het contract betalen.
Ik moet de borg voor de aanvang van het contract betalen.
borg [m] (de ~), landhuis [o] (het ~) {zn.}
borg [m] (de ~)
landhuis [o] (het ~) {zn.}
borg [m] (de ~), borgtocht [m] (de ~), waarborgsom [m] (de ~), cautie, borgstelling, borgsom [m] (de ~) {zn.}
borg [m] (de ~)
borgtocht [m] (de ~)
waarborgsom [m] (de ~)
cautie
borgstelling
borgsom [m] (de ~) {zn.}
borg [m] (de ~) {zn.}
borg [m] (de ~) {zn.}