Vertaling van loop

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
loop [m], gang [m] {zn.}
loop [m]
gang [m] {zn.}
Alstublieft mevrouw, ga uw gang!
Alstublieft mevrouw, ga uw gang!
Ik loop graag.
Ik loop graag.
loop [m], ren {zn.}
loop [m]
ren {zn.}
Ren!
Ren!
Ren voor je leven!
Ren voor je leven!
loop [m] {zn.}
loop [m] {zn.}
Loop niet zo snel.
Loop niet zo snel.
Loop eens wat langzamer.
Loop eens wat langzamer.
loop [m], steel [m], roer [o], pijp [v], kanaal [o], buis [v] {zn.}
loop [m]
steel [m]
roer [o]
pijp [v]
kanaal [o]
buis [v] {zn.}
Hij zat daar een pijp te roken.
Hij zat daar een pijp te roken.
De plant heeft een ondergrondse steel.
De plant heeft een ondergrondse steel.
loop [m], stroom [m], stroming [v] {zn.}
loop [m]
stroom [m]
stroming [v] {zn.}
Loop niet op het gras.
Loop niet op het gras.
Loop niet in de klas a.u.b.
Loop niet in de klas a.u.b.
gaan [o], loop [m], gang [m], verloop {zn.}
gaan [o]
loop [m]
gang [m]
verloop {zn.}
lopen, marcheren {ww.}
lopen
marcheren {ww.}

ik loop
jij loopt
hij/zij/het loopt

ik loop
jij loopt
hij/zij/het loopt
» meer vervoegingen van lopen

Kan je lopen?
Kan je lopen?
De baby kan lopen.
De baby kan lopen.
lopen, wandelen, tippelen, aan de wandel zijn {ww.}
lopen
wandelen
tippelen
aan de wandel zijn {ww.}

ik loop
jij loopt
hij/zij/het loopt

ik loop
jij loopt
hij/zij/het loopt
» meer vervoegingen van lopen

Hij ging wandelen.
Hij ging wandelen.
Wil je echt wandelen?
Wil je echt wandelen?
lopen, reiken, zich uitstrekken {ww.}
lopen
reiken
zich uitstrekken {ww.}

ik loop
jij loopt
hij/zij/het loopt

ik loop
jij loopt
hij/zij/het loopt
» meer vervoegingen van lopen

gaan, lopen, van stapel lopen, verlopen, zich begeven {ww.}
gaan
lopen
van stapel lopen
verlopen
zich begeven {ww.}

ik ga
jij gaat
hij/zij/het gaat

ik ga
jij gaat
hij/zij/het gaat
» meer vervoegingen van gaan

lopen, stromen, vlieten, vloeien {ww.}
lopen
stromen
vlieten
vloeien {ww.}

ik loop
jij loopt
hij/zij/het loopt

ik loop
jij loopt
hij/zij/het loopt
» meer vervoegingen van lopen

gaan, lopen, te voet gaan {ww.}
gaan
lopen
te voet gaan {ww.}

ik ga
jij gaat
hij/zij/het gaat

ik ga
jij gaat
hij/zij/het gaat
» meer vervoegingen van gaan

lopen, schrijden, stappen, treden {ww.}
lopen
schrijden
stappen
treden {ww.}

ik loop
jij loopt
hij/zij/het loopt

ik loop
jij loopt
hij/zij/het loopt
» meer vervoegingen van lopen



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Ik loop graag.

Ik loop graag.

Loop niet zo snel.

Loop niet zo snel.

Loop eens wat langzamer.

Loop eens wat langzamer.

Loop niet op het gras.

Loop niet op het gras.

Loop niet in de klas a.u.b.

Loop niet in de klas a.u.b.

Loop niet in het park in de nacht!

Loop niet in het park in de nacht!

Loop naar de Griekse pi", "Loop naar de galg

Loop naar de Griekse pi", "Loop naar de galg

De loop van het leven", "Levensloop

De loop van het leven", "Levensloop

In de loop van de twintigste eeuw is dit alles veranderd.

In de loop van de twintigste eeuw is dit alles veranderd.


Gerelateerd aan loop

gang - ren - steel - roer - pijp - kanaal - buis - stroom - stroming - gaan - verloop - lopen - marcheren - wandelen - tippelen