Vertaling van paar
stel
koppel
tweetal
duo {zn.}
stel
koppel
tweetal
span
stelletje
duo {zn.}
verenigen
vergaderen
opeenhopen
ophopen
accumuleren
paren
vergaren
samenbrengen
rapen
bijeenkrijgen
bijeengaren
bijeenbrengen {ww.}
ik accumuleer
jij accumuleert
hij/zij/het accumuleert
ik verzamel
jij verzamelt
hij/zij/het verzamelt
» meer vervoegingen van verzamelen
gemeenschap hebben {ww.}
ik paar
jij paart
hij/zij/het paart
ik paar
jij paart
hij/zij/het paart
» meer vervoegingen van paren
ik paar
jij paart
hij/zij/het paart
ik paar
jij paart
hij/zij/het paart
» meer vervoegingen van paren
ik paar
jij paart
hij/zij/het paart
ik paar
jij paart
hij/zij/het paart
» meer vervoegingen van paren
paar {bn.}
copuleren {ww.}
ik copuleer
jij copuleert
hij/zij/het copuleert
ik paar
jij paart
hij/zij/het paart
» meer vervoegingen van paren
Voorbeelden in zinsverband
Ik kocht een paar laarzen.
Ik kocht een paar laarzen.
Hij veranderde een paar woorden.
Hij veranderde een paar woorden.
Ze kocht twee paar sokken.
Ze kocht twee paar sokken.
Brian nam een paar rozen.
Brian nam een paar rozen.
Een paar jongens kwamen het klaslokaal binnen.
Een paar jongens kwamen het klaslokaal binnen.
In het mandje zitten een paar appels.
In het mandje zitten een paar appels.
Kunt u ons een paar voorbeelden geven?
Kunt u ons een paar voorbeelden geven?
Het paar besloot een wees te adopteren.
Het paar besloot een wees te adopteren.
Hij had een paar potloden moeten kopen.
Hij had een paar potloden moeten kopen.
Ze verbleef er voor een paar dagen.
Ze verbleef er voor een paar dagen.
Tom neemt een paar dagen vrij.
Tom neemt een paar dagen vrij.
We zijn waarschijnlijk een paar dagen weg.
We zijn waarschijnlijk een paar dagen weg.
Mag ik een paar vragen stellen?
Mag ik een paar vragen stellen?
Ik wil een paar lege glazen.
Ik wil een paar lege glazen.
De telefoon ging een paar keer over.
De telefoon ging een paar keer over.