Betekenis van:
opnemen
opnemen
Werkwoord
- in handen nemen
"Hij moest eerst de telefoon opnemen."
opnemen
Werkwoord
- het resultaat vaststellen
"De verpleegster kwam de temperatuur opnemen."
opnemen
Werkwoord
- een plaats geven
"Piet was in een tehuis opgenomen."
opnemen
Werkwoord
- van de rekening afhalen en omzetten in contact geld
"Hij wilde het geld opnemen via de pinautomaat."
opnemen
Werkwoord
- beginnen.
"Contact met iemand opnemen."
opnemen
Werkwoord
- bekijken.
"Hij nam de tekst goed in hem op."
opnemen
Werkwoord
- (beeld, geluid) registreren, vastleggen
"Hij wilde het liedje opnemen."
opnemen
Werkwoord
- opvatten.
"Gelukkig nam hij die rotopmerking goed op."
opnemen
Werkwoord
- opkomen.
"Piet nam het voor zijn zusje op toen zij gepest werd."