Vertaling van blikken

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
blikken {bn.}
blikken {bn.}
blikken {bn.}
blikken {bn.}
kijken, bekijken, kijken naar, blikken, toezien, toekijken, schouwen {ww.}
kijken
bekijken
kijken naar
blikken
toezien
toekijken
schouwen {ww.}

ik bekijk
jij bekijkt
hij/zij/het bekijkt

ik kijk
jij kijkt
hij/zij/het kijkt
» meer vervoegingen van kijken

Hé, jij kunt tikken zonder te kijken naar het toetsenbord. Cool zeg!
Hé, jij kunt tikken zonder te kijken naar het toetsenbord. Cool zeg!
Laten we TV kijken.
Laten we TV kijken.
blikken {bn.}
blikken {bn.}
blik (mv. blikken) [o], schep [v], schop {zn.}
blik (mv. blikken) [o]
schep [v]
schop {zn.}
blik (mv. blikken) [m] {zn.}
blik (mv. blikken) [m] {zn.}
blik (mv. blikken) [o], tinblik {zn.}
blik (mv. blikken) [o]
tinblik {zn.}
blik (mv. blikken) [m], aanblik [m], kijk {zn.}
blik (mv. blikken) [m]
aanblik [m]
kijk {zn.}
blik (mv. blikken) [o], blikje [o], bus [v], trommeltje [o], trommel {zn.}
blik (mv. blikken) [o]
blikje [o]
bus [v]
trommeltje [o]
trommel {zn.}
blik (mv. blikken) [m], kijkje [o] {zn.}
blik (mv. blikken) [m]
kijkje [o] {zn.}
blik (mv. blikken) [o], dunne metaalplaat [v] {zn.}
blik (mv. blikken) [o]
dunne metaalplaat [v] {zn.}
Hij had een hongerige blik.
Hij had een hongerige blik.
Ze wierp me een vuile blik toe.
Ze wierp me een vuile blik toe.
blik (mv. blikken) [o], plaatijzer {zn.}
blik (mv. blikken) [o]
plaatijzer {zn.}
Een voldane blik verscheen op zijn gezicht.
Een voldane blik verscheen op zijn gezicht.
"Nou..." zuchtte Dima, keerde zich vervolgens naar de verkoopster en wierp haar een moordzuchtige blik toe, "ik geloof dat ik nu geen keus heb..."
"Nou..." zuchtte Dima, keerde zich vervolgens naar de verkoopster en wierp haar een moordzuchtige blik toe, "ik geloof dat ik nu geen keus heb..."
kijken, blikken, loeken {ww.}
kijken
blikken
loeken {ww.}

ik blik
jij blikt
hij/zij/het blikt

ik kijk
jij kijkt
hij/zij/het kijkt
» meer vervoegingen van kijken

Ik zou graag tv kijken.
Ik zou graag tv kijken.
Wij kijken alle dagen TV.
Wij kijken alle dagen TV.
blik [o] (het ~), blikje {zn.}
blik [o] (het ~)
blikje {zn.}
blik (mv. blikken) [o] (het ~) {zn.}
blik (mv. blikken) [o] (het ~) {zn.}
kijk [m] (de ~), blik [m] (de ~), zienswijze [m] (de ~), zienswijs, beschouwing [v] (de ~), visie [v] (de ~) {zn.}
kijk [m] (de ~)
blik [m] (de ~)
zienswijze [m] (de ~)
zienswijs
beschouwing [v] (de ~)
visie [v] (de ~) {zn.}
Kijk uit!
Kijk uit!
Kijk eens naar dit.
Kijk eens naar dit.
gezicht [o] (het ~), blik [m] (de ~), gezichtsuitdrukking, gelaatsexpressie, fysionomie, fysiognomie, gelaatsuitdrukking [v] (de ~) {zn.}
gezicht [o] (het ~)
blik [m] (de ~)
gezichtsuitdrukking
gelaatsexpressie
fysionomie
fysiognomie
gelaatsuitdrukking [v] (de ~) {zn.}
Je gezicht is bleek.
Je gezicht is bleek.
Was je gezicht.
Was je gezicht.
blik [m] (de ~) {zn.}
blik [m] (de ~) {zn.}
blik (mv. blikken) {zn.}
blik (mv. blikken) {zn.}
blik (mv. blikken) {zn.}
blik (mv. blikken) {zn.}


Gerelateerd aan blikken

kijken - bekijken - kijken naar - toezien - toekijken - schouwen - blik - schep - schop - tinblik - aanblik - kijk - blikje - bus - trommeltjezien - bus - staal - mening - expressie - voorwerp - perceptie - gezichtsvermogen