Vertaling van ten val brengen

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
ten val brengen, omvergooien, omgooien, omkeren, kantelen {ww.}
ten val brengen
omvergooien
omgooien
omkeren
kantelen {ww.}
ten val brengen, vellen {ww.}
ten val brengen
vellen {ww.}
brengen, voorleiden {ww.}
brengen
voorleiden {ww.}

ik breng
jij brengt
hij/zij/het brengt

ik breng
jij brengt
hij/zij/het brengt
» meer vervoegingen van brengen

Oorlogen brengen littekens.
Oorlogen brengen littekens.
Ik zal u direct de rekening brengen.
Ik zal u direct de rekening brengen.
brengen, aanbrengen, bezorgen, aandragen {ww.}
brengen
aanbrengen
bezorgen
aandragen {ww.}

ik breng aan
jij brengt aan
hij/zij/het brengt aan

ik breng
jij brengt
hij/zij/het brengt
» meer vervoegingen van brengen

Tracht geduld op te brengen met anderen.
Tracht geduld op te brengen met anderen.
Dat zal je in gevaar brengen.
Dat zal je in gevaar brengen.
brengen, dragen, voeren, voorhebben {ww.}
brengen
dragen
voeren
voorhebben {ww.}

ik breng
ik zal brengen
ik zou brengen

ik breng
ik zal brengen
ik zou brengen
» meer vervoegingen van brengen

verderven, te gronde richten, ten val brengen, ruïneren {ww.}
verderven
te gronde richten
ten val brengen
ruïneren {ww.}
besturen, brengen, leiden, geleiden, voeren {ww.}
besturen
brengen
leiden
geleiden
voeren {ww.}

ik bestuur
jij bestuurt
hij/zij/het bestuurt

ik bestuur
jij bestuurt
hij/zij/het bestuurt
» meer vervoegingen van besturen

aanbrengen, opbrengen, bedekken met {ww.}
aanbrengen
opbrengen
bedekken met {ww.}

ik breng aan
jij brengt aan
hij/zij/het brengt aan

ik breng aan
jij brengt aan
hij/zij/het brengt aan
» meer vervoegingen van aanbrengen

aanbrengen, werven, aanwerven {ww.}
aanbrengen
werven
aanwerven {ww.}

ik breng aan
jij brengt aan
hij/zij/het brengt aan

ik breng aan
jij brengt aan
hij/zij/het brengt aan
» meer vervoegingen van aanbrengen

aanbrengen, melden, overbrengen, verslaan, verslag uitbrengen {ww.}
aanbrengen
melden
overbrengen
verslaan
verslag uitbrengen {ww.}

ik breng aan
jij brengt aan
hij/zij/het brengt aan

ik breng aan
jij brengt aan
hij/zij/het brengt aan
» meer vervoegingen van aanbrengen

binnenbrengen {ww.}
binnenbrengen {ww.}

ik breng binnen
jij brengt binnen
hij/zij/het brengt binnen

ik breng binnen
jij brengt binnen
hij/zij/het brengt binnen
» meer vervoegingen van binnenbrengen

afbrengen {ww.}
afbrengen {ww.}

ik breng af
jij brengt af
hij/zij/het brengt af

ik breng af
jij brengt af
hij/zij/het brengt af
» meer vervoegingen van afbrengen

bijeenbrengen, meebrengen, meenemen, medenemen, medebrengen {ww.}
bijeenbrengen
meebrengen
meenemen
medenemen
medebrengen {ww.}

ik breng bijeen
jij brengt bijeen
hij/zij/het brengt bijeen

ik breng bijeen
jij brengt bijeen
hij/zij/het brengt bijeen
» meer vervoegingen van bijeenbrengen

bijbrengen {ww.}
bijbrengen {ww.}

ik breng bij
jij brengt bij
hij/zij/het brengt bij

ik breng bij
jij brengt bij
hij/zij/het brengt bij
» meer vervoegingen van bijbrengen

besturen, binnenbrengen, loodsen {ww.}
besturen
binnenbrengen
loodsen {ww.}

ik bestuur
jij bestuurt
hij/zij/het bestuurt

ik bestuur
jij bestuurt
hij/zij/het bestuurt
» meer vervoegingen van besturen

aaneenvoegen, bijeenbrengen, samenbrengen, verenigen {ww.}
aaneenvoegen
bijeenbrengen
samenbrengen
verenigen {ww.}

ik voeg aaneen
jij voegt aaneen
hij/zij/het voegt aaneen

ik voeg aaneen
jij voegt aaneen
hij/zij/het voegt aaneen
» meer vervoegingen van aaneenvoegen

bijbrengen, instrueren, leren, scholen {ww.}
bijbrengen
instrueren
leren
scholen {ww.}

ik breng bij
jij brengt bij
hij/zij/het brengt bij

ik breng bij
jij brengt bij
hij/zij/het brengt bij
» meer vervoegingen van bijbrengen

aangeven, verklikken, klikken, aanbrengen {ww.}
aangeven
verklikken
klikken
aanbrengen {ww.}

ik breng aan
jij brengt aan
hij/zij/het brengt aan

ik geef aan
jij geeft aan
hij/zij/het geeft aan
» meer vervoegingen van aangeven

Ik ga jou aangeven bij de politie.
Ik ga jou aangeven bij de politie.
Neemt u me niet kwalijk, kunt u me de suiker aangeven?
Neemt u me niet kwalijk, kunt u me de suiker aangeven?
verzamelen, verenigen, vergaderen, opeenhopen, ophopen, accumuleren, paren, vergaren, samenbrengen, rapen, bijeenkrijgen, bijeengaren, bijeenbrengen {ww.}
verzamelen
verenigen
vergaderen
opeenhopen
ophopen
accumuleren
paren
vergaren
samenbrengen
rapen
bijeenkrijgen
bijeengaren
bijeenbrengen {ww.}

ik accumuleer
jij accumuleert
hij/zij/het accumuleert

ik verzamel
jij verzamelt
hij/zij/het verzamelt
» meer vervoegingen van verzamelen

Laten we hier een keer per week vergaderen.
Laten we hier een keer per week vergaderen.
Hij heeft geprobeerd de verschillende groepen te verenigen.
Hij heeft geprobeerd de verschillende groepen te verenigen.
aanpassen, aanbrengen, conformeren, adapteren, accommoderen {ww.}
aanpassen
aanbrengen
conformeren
adapteren
accommoderen {ww.}

ik breng aan
jij brengt aan
hij/zij/het brengt aan

ik pas aan
jij past aan
hij/zij/het past aan
» meer vervoegingen van aanpassen

Hij kon zich niet aan nieuwe omstandigheden aanpassen.
Hij kon zich niet aan nieuwe omstandigheden aanpassen.
aandoen, aantrekken, opleggen, opbrengen, aanbrengen {ww.}
aandoen
aantrekken
opleggen
opbrengen
aanbrengen {ww.}

ik breng aan
jij brengt aan
hij/zij/het brengt aan

ik doe aan
jij doet aan
hij/zij/het doet aan
» meer vervoegingen van aandoen