Vertaling van ten val brengen
omvergooien
omgooien
omkeren
kantelen {ww.}
vellen {ww.}
voorleiden {ww.}
ik breng
jij brengt
hij/zij/het brengt
ik breng
jij brengt
hij/zij/het brengt
» meer vervoegingen van brengen
aanbrengen
bezorgen
aandragen {ww.}
ik breng aan
jij brengt aan
hij/zij/het brengt aan
ik breng
jij brengt
hij/zij/het brengt
» meer vervoegingen van brengen
dragen
voeren
voorhebben {ww.}
ik breng
ik zal brengen
ik zou brengen
ik breng
ik zal brengen
ik zou brengen
» meer vervoegingen van brengen
te gronde richten
ten val brengen
ruïneren {ww.}
brengen
leiden
geleiden
voeren {ww.}
ik bestuur
jij bestuurt
hij/zij/het bestuurt
ik bestuur
jij bestuurt
hij/zij/het bestuurt
» meer vervoegingen van besturen
opbrengen
bedekken met {ww.}
ik breng aan
jij brengt aan
hij/zij/het brengt aan
ik breng aan
jij brengt aan
hij/zij/het brengt aan
» meer vervoegingen van aanbrengen
werven
aanwerven {ww.}
ik breng aan
jij brengt aan
hij/zij/het brengt aan
ik breng aan
jij brengt aan
hij/zij/het brengt aan
» meer vervoegingen van aanbrengen
melden
overbrengen
verslaan
verslag uitbrengen {ww.}
ik breng aan
jij brengt aan
hij/zij/het brengt aan
ik breng aan
jij brengt aan
hij/zij/het brengt aan
» meer vervoegingen van aanbrengen
ik breng binnen
jij brengt binnen
hij/zij/het brengt binnen
ik breng binnen
jij brengt binnen
hij/zij/het brengt binnen
» meer vervoegingen van binnenbrengen
ik breng af
jij brengt af
hij/zij/het brengt af
ik breng af
jij brengt af
hij/zij/het brengt af
» meer vervoegingen van afbrengen
meebrengen
meenemen
medenemen
medebrengen {ww.}
ik breng bijeen
jij brengt bijeen
hij/zij/het brengt bijeen
ik breng bijeen
jij brengt bijeen
hij/zij/het brengt bijeen
» meer vervoegingen van bijeenbrengen
ik breng bij
jij brengt bij
hij/zij/het brengt bij
ik breng bij
jij brengt bij
hij/zij/het brengt bij
» meer vervoegingen van bijbrengen
binnenbrengen
loodsen {ww.}
ik bestuur
jij bestuurt
hij/zij/het bestuurt
ik bestuur
jij bestuurt
hij/zij/het bestuurt
» meer vervoegingen van besturen
bijeenbrengen
samenbrengen
verenigen {ww.}
ik voeg aaneen
jij voegt aaneen
hij/zij/het voegt aaneen
ik voeg aaneen
jij voegt aaneen
hij/zij/het voegt aaneen
» meer vervoegingen van aaneenvoegen
instrueren
leren
scholen {ww.}
ik breng bij
jij brengt bij
hij/zij/het brengt bij
ik breng bij
jij brengt bij
hij/zij/het brengt bij
» meer vervoegingen van bijbrengen
verklikken
klikken
aanbrengen {ww.}
ik breng aan
jij brengt aan
hij/zij/het brengt aan
ik geef aan
jij geeft aan
hij/zij/het geeft aan
» meer vervoegingen van aangeven
verenigen
vergaderen
opeenhopen
ophopen
accumuleren
paren
vergaren
samenbrengen
rapen
bijeenkrijgen
bijeengaren
bijeenbrengen {ww.}
ik accumuleer
jij accumuleert
hij/zij/het accumuleert
ik verzamel
jij verzamelt
hij/zij/het verzamelt
» meer vervoegingen van verzamelen
aanbrengen
conformeren
adapteren
accommoderen {ww.}
ik breng aan
jij brengt aan
hij/zij/het brengt aan
ik pas aan
jij past aan
hij/zij/het past aan
» meer vervoegingen van aanpassen
aantrekken
opleggen
opbrengen
aanbrengen {ww.}
ik breng aan
jij brengt aan
hij/zij/het brengt aan
ik doe aan
jij doet aan
hij/zij/het doet aan
» meer vervoegingen van aandoen