Vertaling van wit maken

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
wit maken, witten, bleken {ww.}
wit maken
witten
bleken {ww.}
maken, aanmaken, bedrijven, doen, uitbrengen, uitrichten, uitvoeren {ww.}
maken
aanmaken
bedrijven
doen
uitbrengen
uitrichten
uitvoeren {ww.}

ik maak aan
jij maakt aan
hij/zij/het maakt aan

ik maak
jij maakt
hij/zij/het maakt
» meer vervoegingen van maken

fabriceren, maken, aanmaken, vervaardigen {ww.}
fabriceren
maken
aanmaken
vervaardigen {ww.}

ik maak aan
jij maakt aan
hij/zij/het maakt aan

ik fabriceer
jij fabriceert
hij/zij/het fabriceert
» meer vervoegingen van fabriceren

brokkelen, fijnmaken, vergruizen, versnipperen {ww.}
brokkelen
fijnmaken
vergruizen
versnipperen {ww.}

ik brokkel
jij brokkelt
hij/zij/het brokkelt

ik brokkel
jij brokkelt
hij/zij/het brokkelt
» meer vervoegingen van brokkelen

beleven, doormaken, ervaren, ondervinden {ww.}
beleven
doormaken
ervaren
ondervinden {ww.}

ik beleef
jij beleeft
hij/zij/het beleeft

ik beleef
jij beleeft
hij/zij/het beleeft
» meer vervoegingen van beleven

drogen, afdrogen, droogmaken, uitdrogen {ww.}
drogen
afdrogen
droogmaken
uitdrogen {ww.}

ik droog af
jij droogt af
hij/zij/het droogt af

ik droog
jij droogt
hij/zij/het droogt
» meer vervoegingen van drogen

aanmaken, aansteken, doen ontbranden, ontsteken, stoken {ww.}
aanmaken
aansteken
doen ontbranden
ontsteken
stoken {ww.}

ik maak aan
jij maakt aan
hij/zij/het maakt aan

ik maak aan
jij maakt aan
hij/zij/het maakt aan
» meer vervoegingen van aanmaken

dichtdoen, dichtmaken, sluiten, toedoen {ww.}
dichtdoen
dichtmaken
sluiten
toedoen {ww.}

ik doe dicht
jij doet dicht
hij/zij/het doet dicht

ik doe dicht
jij doet dicht
hij/zij/het doet dicht
» meer vervoegingen van dichtdoen

buitmaken, behalen, verkrijgen, verwerven {ww.}
buitmaken
behalen
verkrijgen
verwerven {ww.}

ik behaal
jij behaalt
hij/zij/het behaalt

ik maak buit
jij maakt buit
hij/zij/het maakt buit
» meer vervoegingen van buitmaken

besluiten, uitmaken, beëindigen, afmaken, voleindigen, afsluiten {ww.}
besluiten
uitmaken
beëindigen
afmaken
voleindigen
afsluiten {ww.}

ik maak af
jij maakt af
hij/zij/het maakt af

ik besluit
jij besluit
hij/zij/het besluit
» meer vervoegingen van besluiten

Ik zal dit werk op een of andere manier afmaken.
Ik zal dit werk op een of andere manier afmaken.
Ik stelde voor de vergadering te beëindigen.
Ik stelde voor de vergadering te beëindigen.
stoppen, verstoppen, volstoppen, toestoppen, dichtmaken, dichten {ww.}
stoppen
verstoppen
volstoppen
toestoppen
dichtmaken
dichten {ww.}

ik dicht
jij dicht
hij/zij/het dicht

ik stop
jij stopt
hij/zij/het stopt
» meer vervoegingen van stoppen

We moeten ons verstoppen!
We moeten ons verstoppen!
Kom, we verstoppen ons achter het gordijn.
Kom, we verstoppen ons achter het gordijn.
ondergaan, beleven, doormaken, doorleven {ww.}
ondergaan
beleven
doormaken
doorleven {ww.}

ik beleef
jij beleeft
hij/zij/het beleeft

ik onderga
jij ondergaat
hij/zij/het ondergaat
» meer vervoegingen van ondergaan

We gaan veel plezier beleven.
We gaan veel plezier beleven.
Door hetgeen men zelf wil, kan men geen onrecht ondergaan
Door hetgeen men zelf wil, kan men geen onrecht ondergaan
doormaken, doortrekken, doorkomen {ww.}
doormaken
doortrekken
doorkomen {ww.}

ik kom door
jij komt door
hij/zij/het komt door

ik maak door
jij maakt door
hij/zij/het maakt door
» meer vervoegingen van doormaken

bereiden, voorbereiden, toebereiden, aanmaken {ww.}
bereiden
voorbereiden
toebereiden
aanmaken {ww.}

ik maak aan
jij maakt aan
hij/zij/het maakt aan

ik bereid
jij bereidt
hij/zij/het bereidt
» meer vervoegingen van bereiden

Je moet je voorbereiden op de toekomst.
Je moet je voorbereiden op de toekomst.
Je hoeft geen formele toespraak voor te bereiden.
Je hoeft geen formele toespraak voor te bereiden.
verpoederen, verpulveren, fijnmaken {ww.}
verpoederen
verpulveren
fijnmaken {ww.}

ik maak fijn
jij maakt fijn
hij/zij/het maakt fijn

ik verpulver
jij verpulvert
hij/zij/het verpulvert
» meer vervoegingen van verpulveren

doden, ombrengen, doodmaken {ww.}
doden
ombrengen
doodmaken {ww.}

ik dood
jij doodt
hij/zij/het doodt

ik dood
jij doodt
hij/zij/het doodt
» meer vervoegingen van doden

Hoeveel doden?
Hoeveel doden?
Pistolen doden geen mensen. Mensen doden mensen.
Pistolen doden geen mensen. Mensen doden mensen.
buitmaken, plunderen, roven, stropen {ww.}
buitmaken
plunderen
roven
stropen {ww.}

ik maak buit
jij maakt buit
hij/zij/het maakt buit

ik maak buit
jij maakt buit
hij/zij/het maakt buit
» meer vervoegingen van buitmaken