Betekenis van:
uitmaken

uitmaken
Werkwoord
  • noemen
"iemand uitmaken voor ['leugenaar'/'rotte vis']"

Hyperoniemen

Hyponiemen

uitmaken
Werkwoord
  • een einde maken aan bijvoorbeeld een relatie
"Ze hebben het na drie jaar toch uitgemaakt."
uitmaken
Werkwoord
  • doven (van vuur)
"Ik heb het vuur uitgemaakt met een flinke puts water."
uitmaken
Werkwoord
  • beslissen, verschil maken
"Wie zal uitmaken of het wel waar is."
uitmaken
Werkwoord
  • ''deel ~ van'': een onderdeel zijn van iets
"Het Nederlandstalige woordenboek maakt deel uit van een heel stelsel van woordenboeken."
uitmaken
Werkwoord
  • koppelwerkwoord; uitmaken; zijn
"deel uitmaken van [een vereniging]"

Synoniemen

uitmaken
Werkwoord
  • vaststellen wat er gedaan moet worden
"iets voor jezelf uitmaken"
"uitmaken of [je iets gaat doen of niet]"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen


Voorbeeldzinnen

  1. Tom wil het niet uitmaken met Mary.
  2. watertanks die deel uitmaken van de scheepsconstructie,
  3. watertanks die deel uitmaken van de scheepsconstructie,
  4. deel uitmaken van een doorlopende reeks, en
  5. de diensten worden verleend aan de strijdkrachten die deel uitmaken of zullen uitmaken van UNIFIL;
  6. Lidstaten die deel uitmaken van de geografische intercalibratiegroep
  7. goederen die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers,
  8. inrichtingen die geen deel uitmaken van de constructie;
  9. Codes landen die deel uitmaken van het vervoerstraject
  10. Andere betrokken partijen mogen van de groepering deel uitmaken.
  11. Andere gegevens die deel uitmaken van het typegoedkeuringsmerk
  12. „groep assen” assen die deel uitmaken van een bogie.
  13. Dergelijke contactpunten kunnen deel uitmaken van de algemene consumentenvoorlichtingsloketten.
  14. ANDERE GEGEVENS DIE DEEL UITMAKEN VAN HET TYPEGOEDKEURINGSMERK
  15. .9 Gewoonlijk gesloten deuren die deel uitmaken van een ontsnappingsweg.