Betekenis van:
zaak

zaak (de ~ | meervoud zaken)
Zelfstandig naamwoord
  • onderdeel v.e. vermogen
"verbruikbare zaken"
"toekomstige zaken"

Hyperoniemen

zaak
Zelfstandig naamwoord
  • een term waarmee een ding of een voorstelling van de geest aangeduid wordt die geen persoon is
"Dit is een vervelende zaak."
zaak
Zelfstandig naamwoord
  • iets dat men te behartigen heeft
"Wij behartigen uw zaak altijd."
zaak
Zelfstandig naamwoord
  • een transactie of handel
"Hij doet al jaren zaken met hem."
zaak
Zelfstandig naamwoord
  • een onderneming of bedrijf
"Wij bezitten een zaakje in het dorp."
zaak
Zelfstandig naamwoord
  • een rechtszaak
"Deze zaak is vanaf nu gesloten."
zaak (de ~ | meervoud zaken)
Zelfstandig naamwoord
  • gerechtelijk proces; proces voor een rechtbank; geschil/pleidooi; rechtszaak; rechtszaak; rechtsgeding; geschil over rechten
"rechter in eigen zaken zijn"
"advocaat van kwade zaken"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

zaak (de ~ | meervoud zaken)
Zelfstandig naamwoord
  • onderwerp v.e. gesprek; onderwerp van gesprek; onderwerp van gesprek
"de zaak laten rusten"
"ter zake doen"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen


Voorbeeldzinnen

  1. Zaak opgelost!
  2. De zaak wordt gesloten.
  3. Onschuld is een schone zaak.
  4. Het is een onbetwistbare zaak.
  5. Zij gaan de zaak onderzoeken.
  6. Geduld is een schone zaak.
  7. Wat denkt u over deze zaak?
  8. Dat zal niets aan de zaak veranderen.
  9. Bij de zaak, terzake
  10. Ik heb niets met de zaak te maken.
  11. Hij werd beschuldigd van liegen over die zaak.
  12. Ik heb niets met die zaak te maken.
  13. De belangrijkste zaak is vrijheid
  14. Rome heeft gesproken, de zaak is beëindigd
  15. Geen twee keer (vonnissen) over dezelfde zaak