Vertaling van learnt

Inhoud:

Engels
Nederlands
acquired, learnt {bn.}
aangeleerd 
to hear, to learn {ww.}
vernemen

I learnt; learned
you learnt; learned
he/she/it learnt; learned

ik vernam
jij vernam
hij/zij/het vernam
» meer vervoegingen van vernemen

to master, to learn {ww.}
onder de knie krijgen
meester worden
to find out, to hear, to learn, to perceive {ww.}
horen 
vernemen

I learnt; learned
you learnt; learned
he/she/it learnt; learned

ik hoorde
jij hoorde
hij/zij/het hoorde
» meer vervoegingen van horen

Can you hear me?
Kun je me horen?
We often hear you sing.
We horen je vaak zingen.
to learn {ww.}
leren
aanleren

I learnt; learned
you learnt; learned
he/she/it learnt; learned

ik leerde
jij leerde
hij/zij/het leerde
» meer vervoegingen van leren

to ascertain, to check, to determine, to find out, to learn, to see, to watch {ww.}
achterhalen

I learnt; learned
you learnt; learned
he/she/it learnt; learned

ik achterhaalde
jij achterhaalde
hij/zij/het achterhaalde
» meer vervoegingen van achterhalen

to con, to learn, to memorise, to memorize {ww.}
memoriseren

I learnt; learned
you learnt; learned
he/she/it learnt; learned

ik memoriseerde
jij memoriseerde
hij/zij/het memoriseerde
» meer vervoegingen van memoriseren

to instruct, to learn, to teach {ww.}
lesgeven
onderwijzen
geven
onderrichten
doceren

I learnt; learned
you learnt; learned
he/she/it learnt; learned

ik gaf les
jij gaf les
hij/zij/het gaf les
» meer vervoegingen van lesgeven

To teach young children is not easy.
Lesgeven aan jonge kinderen is niet makkelijk.
Did Mr. Davis come to Japan to teach English?
Is meneer Davis naar Japan gekomen om Engels te onderwijzen?
to acquire, to larn, to learn {ww.}
leren
opsteken
meenemen
ondervinden

I learnt; learned
you learnt; learned
he/she/it learnt; learned

ik leerde
jij leerde
hij/zij/het leerde
» meer vervoegingen van leren

I want to learn French.
Ik wil graag Frans leren.
We learn English at school.
Wij leren Engels op school.
to discover, to find out, to get a line, to get wind, to get word, to hear, to learn, to pick up, to see {ww.}
uitvinden

I learnt; learned
you learnt; learned
he/she/it learnt; learned

ik vond uit
jij vond uit
hij/zij/het vond uit
» meer vervoegingen van uitvinden

to discover, to find out, to get a line, to get wind, to get word, to hear, to learn, to pick up, to see {ww.}
vernemen
horen

I learnt; learned
you learnt; learned
he/she/it learnt; learned

ik vernam
jij vernam
hij/zij/het vernam
» meer vervoegingen van vernemen

to instruct, to learn, to teach {ww.}
aanleren

I learnt; learned
you learnt; learned
he/she/it learnt; learned

ik leerde aan
jij leerde aan
hij/zij/het leerde aan
» meer vervoegingen van aanleren

to discover, to find out, to get a line, to get wind, to get word, to hear, to learn, to pick up, to see {ww.}
ontdekken

I learnt; learned
you learnt; learned
he/she/it learnt; learned

ik ontdekte
jij ontdekte
hij/zij/het ontdekte
» meer vervoegingen van ontdekken

to instruct, to learn, to teach {ww.}
bijbrengen
leren

I learnt; learned
you learnt; learned
he/she/it learnt; learned

ik bracht bij
jij bracht bij
hij/zij/het bracht bij
» meer vervoegingen van bijbrengen



Gerelateerd aan learnt

acquired - hear - learn - master - find out - perceive - ascertain - check - determine - see - watch - con - memorise - memorize - instructdiscover - acquire - instruct - hear - comprehend - mark - act - alter