Vertaling van beëindigd

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
beëindigd, afgesloten, gereed, klaar {bn.}
beëindigd
afgesloten
gereed
klaar {bn.}
besluiten, uitmaken, beëindigen, afmaken, voleindigen, afsluiten {ww.}
besluiten
uitmaken
beëindigen
afmaken
voleindigen
afsluiten {ww.}

ik heb afgemaakt
jij hebt afgemaakt
hij/zij/het heeft afgemaakt

ik heb besloten
jij hebt besloten
hij/zij/het heeft besloten
» meer vervoegingen van besluiten

Ik zal dit werk op een of andere manier afmaken.
Ik zal dit werk op een of andere manier afmaken.
Ik stelde voor de vergadering te beëindigen.
Ik stelde voor de vergadering te beëindigen.
volbrengen, beëindigen, klaarkomen met, afwerken {ww.}
volbrengen
beëindigen
klaarkomen met
afwerken {ww.}

ik heb afgewerkt
ik had afgewerkt
ik zal afgewerkt hebben

ik heb volbracht
ik had volbracht
ik zal volbracht hebben
» meer vervoegingen van volbrengen

Zonder haar hulp kon ik mijn opdracht niet volbrengen.
Zonder haar hulp kon ik mijn opdracht niet volbrengen.
De taak is zo moeilijk dat ik het niet kan volbrengen.
De taak is zo moeilijk dat ik het niet kan volbrengen.
stoppen, besluiten, beëindigen, eindigen, afsluiten, termineren {ww.}
stoppen
besluiten
beëindigen
eindigen
afsluiten
termineren {ww.}

ik heb afgesloten
jij hebt afgesloten
hij/zij/het heeft afgesloten

ik heb gestopt
jij hebt gestopt
hij/zij/het heeft gestopt
» meer vervoegingen van stoppen

Ge moet stoppen met roken.
Ge moet stoppen met roken.
Ge moet stoppen met roken.
Ge moet stoppen met roken.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Rome heeft gesproken, de zaak is beëindigd

Rome heeft gesproken, de zaak is beëindigd

"En?" vroeg de ongeduldige verkoopster toen Dima het gesprek beëindigd had. "Is alles nu in orde?"

"En?" vroeg de ongeduldige verkoopster toen Dima het gesprek beëindigd had. "Is alles nu in orde?"