Vertaling van schijn

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
schijn [m], aanzien [o] {zn.}
schijn [m]
aanzien [o] {zn.}
Schijn bedriegt
Schijn bedriegt
Laat je niet door schijn bedriegen.
Laat je niet door schijn bedriegen.
schijn [m], pracht, glans, schittering [v] {zn.}
schijn [m]
pracht
glans
schittering [v] {zn.}
Beeld misleidt", "Schijn bedriegt
Beeld misleidt", "Schijn bedriegt
Het uiterlijk is onbetrouwbaar", "Schijn bedriegt
Het uiterlijk is onbetrouwbaar", "Schijn bedriegt
schijn [m] (de ~), masker {zn.}
schijn [m] (de ~)
masker {zn.}
De wereld is een groot bal waar iedereen een masker draagt.
De wereld is een groot bal waar iedereen een masker draagt.
voorkomen, uiterlijk, schijn, aanzien [o], verschijning [v], vóórkomen, air [o], aanblik [m] {zn.}
voorkomen
uiterlijk
schijn
aanzien [o]
verschijning [v]
vóórkomen
air [o]
aanblik [m] {zn.}
Zijn plotselinge verschijning verraste me.
Zijn plotselinge verschijning verraste me.
licht [o], schijn [m], schijnsel [o] {zn.}
licht [o]
schijn [m]
schijnsel [o] {zn.}
Ik zie een licht.
Ik zie een licht.
schijn, schijnsel [o] (het ~) {zn.}
schijn
schijnsel [o] (het ~) {zn.}
lijken, voorkomen, overkomen, vóórkomen, toeschijnen, schijnen {ww.}
lijken
voorkomen
overkomen
vóórkomen
toeschijnen
schijnen {ww.}

ik lijk
jij lijkt
hij/zij/het lijkt

ik lijk
jij lijkt
hij/zij/het lijkt
» meer vervoegingen van lijken

Jij bent het beste wat me ooit overkomen is.
Jij bent het beste wat me ooit overkomen is.
Deze twee bladeren lijken op elkaar.
Deze twee bladeren lijken op elkaar.
blinken, glanzen, schijnen, schitteren {ww.}
blinken
glanzen
schijnen
schitteren {ww.}

ik blink
jij blinkt
hij/zij/het blinkt

ik blink
jij blinkt
hij/zij/het blinkt
» meer vervoegingen van blinken

aan zijn, lichten, licht geven, schijnen {ww.}
aan zijn
lichten
licht geven
schijnen {ww.}

ik licht
jij licht
hij/zij/het licht

ik licht
jij licht
hij/zij/het licht
» meer vervoegingen van lichten

lichten, verlichten, schijnen {ww.}
lichten
verlichten
schijnen {ww.}

ik licht
jij licht
hij/zij/het licht

ik licht
jij licht
hij/zij/het licht
» meer vervoegingen van lichten

Plots gingen de lichten uit.
Plots gingen de lichten uit.
Wijn en muziek verlichten het gemoed
Wijn en muziek verlichten het gemoed
schijnen {ww.}
schijnen {ww.}

ik schijn
jij schijnt
hij/zij/het schijnt

ik schijn
jij schijnt
hij/zij/het schijnt
» meer vervoegingen van schijnen

schijnen {ww.}
schijnen {ww.}

ik schijn
jij schijnt
hij/zij/het schijnt

ik schijn
jij schijnt
hij/zij/het schijnt
» meer vervoegingen van schijnen

aandoen, schijnen, toelijken, toeschijnen, voorkomen, lijken {ww.}
aandoen
schijnen
toelijken
toeschijnen
voorkomen
lijken {ww.}

ik doe aan
jij doet aan
hij/zij/het doet aan

ik doe aan
jij doet aan
hij/zij/het doet aan
» meer vervoegingen van aandoen



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Schijn bedriegt

Schijn bedriegt

Laat je niet door schijn bedriegen.

Laat je niet door schijn bedriegen.

Beeld misleidt", "Schijn bedriegt

Beeld misleidt", "Schijn bedriegt

Het uiterlijk is onbetrouwbaar", "Schijn bedriegt

Het uiterlijk is onbetrouwbaar", "Schijn bedriegt


Gerelateerd aan schijn

aanzien - pracht - glans - schittering - masker - voorkomen - uiterlijk - verschijning - vóórkomen - air - aanblik - licht - schijnsel - lijken - overkomenindruk - licht - voorzien - afgeven - pretenderen - zijn