Vertaling van maal

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
eten [o], maaltijd, maal {zn.}
eten [o]
maaltijd
maal {zn.}
Taiwanees eten is milder dan Indiaas eten.
Taiwanees eten is milder dan Indiaas eten.
Deze maaltijd is genoeg voor twee personen.
Deze maaltijd is genoeg voor twee personen.
keer, maal {zn.}
keer
maal {zn.}
Ik heb keer op keer geprobeerd.
Ik heb keer op keer geprobeerd.
Ik lees de brief keer op keer
Ik lees de brief keer op keer
maal [m] (de/het ~), vermenigvuldigingsteken, maalteken [o] (het ~) {zn.}
maal [m] (de/het ~)
vermenigvuldigingsteken
maalteken [o] (het ~) {zn.}
Het is de eerste maal dat ik mijn messen slijp.
Het is de eerste maal dat ik mijn messen slijp.
raaskallen, kolderen, malen, ijlen {ww.}
raaskallen
kolderen
malen
ijlen {ww.}

ik ijl
jij ijlt
hij/zij/het ijlt

ik raaskal
jij raaskalt
hij/zij/het raaskalt
» meer vervoegingen van raaskallen

kwellen, malen, vermalen {ww.}
kwellen
malen
vermalen {ww.}

ik kwel
jij kwelt
hij/zij/het kwelt

ik kwel
jij kwelt
hij/zij/het kwelt
» meer vervoegingen van kwellen

keer [m] (de ~), maal [m] (de/het ~) {zn.}
keer [m] (de ~)
maal [m] (de/het ~) {zn.}
Tot de volgende keer.
Tot de volgende keer.
Dit is de eerste keer.
Dit is de eerste keer.
eten [o] (het ~), maaltijd [m] (de ~), maal [o] (het ~), dis {zn.}
eten [o] (het ~)
maaltijd [m] (de ~)
maal [o] (het ~)
dis {zn.}
Mensen eten geen mensen.
Mensen eten geen mensen.
Ik zal hier eten.
Ik zal hier eten.
zagen, zieken, piepen, mieren, malen, zeveren, emmeren, zeiken, reutelen, mekkeren, mekken, griepen, zemelknopen, zemelen, zaniken, neuzelen, lazeren, mauwen, zeuren, meieren {ww.}
zagen
zieken
piepen
mieren
malen
zeveren
emmeren
zeiken
reutelen
mekkeren
mekken
griepen
zemelknopen
zemelen
zaniken
neuzelen
lazeren
mauwen
zeuren
meieren {ww.}

ik emmer
jij emmert
hij/zij/het emmert

ik zaag
jij zaagt
hij/zij/het zaagt
» meer vervoegingen van zagen

Verplegers verzorgen zieken.
Verplegers verzorgen zieken.
Zoals de ouden zongen, piepen de jongen.
Zoals de ouden zongen, piepen de jongen.
vermalen, malen {ww.}
vermalen
malen {ww.}

ik maal
jij maalt
hij/zij/het maalt

ik vermaal
jij vermaalt
hij/zij/het vermaalt
» meer vervoegingen van vermalen

malen {ww.}
malen {ww.}

ik maal
jij maalt
hij/zij/het maalt

ik maal
jij maalt
hij/zij/het maalt
» meer vervoegingen van malen

malen {ww.}
malen {ww.}

ik maal
jij maalt
hij/zij/het maalt

ik maal
jij maalt
hij/zij/het maalt
» meer vervoegingen van malen

inzitten, tobben, malen {ww.}
inzitten
tobben
malen {ww.}

ik zit in
jij zit in
hij/zij/het zit in

ik zit in
jij zit in
hij/zij/het zit in
» meer vervoegingen van inzitten

kauwen, malen {ww.}
kauwen
malen {ww.}

ik kauw
jij kauwt
hij/zij/het kauwt

ik kauw
jij kauwt
hij/zij/het kauwt
» meer vervoegingen van kauwen

malen {ww.}
malen {ww.}

ik maal
jij maalt
hij/zij/het maalt

ik maal
jij maalt
hij/zij/het maalt
» meer vervoegingen van malen

malen, bemalen {ww.}
malen
bemalen {ww.}

ik bemaal
jij bemaalt
hij/zij/het bemaalt

ik maal
jij maalt
hij/zij/het maalt
» meer vervoegingen van malen



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Het is de eerste maal dat ik mijn messen slijp.

Het is de eerste maal dat ik mijn messen slijp.

Romans go home" uit Monty Python's Life of Brian. Terwijl hij "Romanes eunt domus" op de muur schrijft, wordt hij gesnapt door een Romeinse centurion, die hem voor straf 100 maal de correcte vertaling "Romani ite domum

Romans go home" uit Monty Python's Life of Brian. Terwijl hij "Romanes eunt domus" op de muur schrijft, wordt hij gesnapt door een Romeinse centurion, die hem voor straf 100 maal de correcte vertaling "Romani ite domum