Betekenis van:
groot

groot
Bijvoeglijk naamwoord
  • bewonderenswaardig, goed
"Hij was een groot man."
groot
Bijvoeglijk naamwoord
  • volwassen
"Grote mensen en kinderen."
groot
Bijvoeglijk naamwoord
  • geestelijk en lichamelijk volgroeid, met kenmerken daarvan
"ergens groot mee worden"
"grote mensen"

Synoniemen

Hyperoniemen

groot
Bijvoeglijk naamwoord
  • van grote betekenis
"een groot man"
"een grote naam (op het gebied van de taalkunde)"

Synoniemen

groot
Bijvoeglijk naamwoord
  • behoorlijk; aanzienlijk; aanmerkelijk; behoorlijk; van belang; aanzienlijk; van groot belang; beduidend; ingrijpend; flink; aanzienlijk
"een grote beslissing"

Synoniemen

groot
Bijvoeglijk naamwoord
  • krachtig, stevig
"een grote mond"
"op grote voet leven"

Synoniemen

groot
Bijvoeglijk naamwoord
  • pijnlijke irritatie van de slijmhuid van de keel, meestal veroorzaakt door een ontsteking ervan
groot
Bijvoeglijk naamwoord
  • meer dan normaal in formaat
groot
Bijvoeglijk naamwoord
  • machtig, belangrijk
groot
Zelfstandig naamwoord
  • een van oorsprong Italiaanse munt die tot 1496 ook in Vlaanderen gebruikt werd
groot
Bijwoord
  • in ruime mate

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Haar vader is groot.
  2. Deze honden zijn groot.
  3. Zijn ze groot?
  4. Hoe groot is het?
  5. Uw vader is groot.
  6. Dat huis is groot.
  7. Het boek is groot.
  8. Het is te groot.
  9. Dit is te groot.
  10. Meneer White's tuin is groot.
  11. Ik heb een groot probleem.
  12. Omdat het te groot is.
  13. China is een groot land.
  14. Deze kamer is groot genoeg.
  15. Hoe groot is uw familie?