Vertaling van to wear

Inhoud:

Engels
Nederlands
to wear {ww.}
aanhebben
dragen 
ophebben
voorhebben

I wear
you wear
we wear

ik heb aan
jij hebt aan
wij hebben aan
» meer vervoegingen van aanhebben

to carry, to wear, to bear, to wash {ww.}
brengen 
dragen 
voeren 
voorhebben

I wear
you wear
we wear

ik breng
jij brengt
wij brengen
» meer vervoegingen van brengen

to continue, to endure, to keep on, to last, to persist, to wear {ww.}
duren
voortduren
standhouden
beklijven
aanhouden 

I wear
you wear
we wear

ik houd stand
jij houdt stand
wij houden stand
» meer vervoegingen van standhouden

You can never tell how long these meetings will last.
Je weet nooit hoelang deze vergaderingen zullen duren.
to go about, to tack, to wear {ww.}
bij de wind draaien
overstag gaan

I wear

to wear, to wear down, to wear off, to wear out, to wear thin {ww.}
aflopen

I wear
you wear
we wear

ik loop af
jij loopt af
wij lopen af
» meer vervoegingen van aflopen

to wear, to wear down, to wear off, to wear out, to wear thin {ww.}
afdragen
opdragen

I wear
you wear
we wear

ik draag af
jij draagt af
wij dragen af
» meer vervoegingen van afdragen

to wear {ww.}
vijlen

I wear
you wear
we wear

ik vijl
jij vijlt
wij vijlen
» meer vervoegingen van vijlen

to wear, to wear down, to wear off, to wear out, to wear thin {ww.}
uitwerken

I wear
you wear
we wear

ik werk uit
jij werkt uit
wij werken uit
» meer vervoegingen van uitwerken

to wear, to wear down, to wear off, to wear out, to wear thin {ww.}
verslijten
slijten

I wear
you wear
we wear

ik verslijt
jij verslijt
wij verslijten
» meer vervoegingen van verslijten

to assume, to don, to get into, to put on, to wear {ww.}
opdoen

I wear
you wear
we wear

ik doe op
jij doet op
wij doen op
» meer vervoegingen van opdoen

to break, to bust, to fall apart, to wear, to wear out {ww.}
uitlopen

I wear
you wear
we wear

ik loop uit
jij loopt uit
wij lopen uit
» meer vervoegingen van uitlopen

to fag, to fag out, to fatigue, to jade, to outwear, to tire, to tire out, to wear, to wear down, to wear out, to wear upon, to weary {ww.}
uitslijten

I wear
you wear
we wear

ik slijt uit
jij slijt uit
wij slijten uit
» meer vervoegingen van uitslijten

to fag, to fag out, to fatigue, to jade, to outwear, to tire, to tire out, to wear, to wear down, to wear out, to wear upon, to weary {ww.}
afslijten

I wear
you wear
we wear

ik slijt af
jij slijt af
wij slijten af
» meer vervoegingen van afslijten

to fag, to fag out, to fatigue, to jade, to outwear, to tire, to tire out, to wear, to wear down, to wear out, to wear upon, to weary {ww.}
slijten

I wear
you wear
we wear

ik slijt
jij slijt
wij slijten
» meer vervoegingen van slijten

to fag, to fag out, to fatigue, to jade, to outwear, to tire, to tire out, to wear, to wear down, to wear out, to wear upon, to weary {ww.}
verslijten

I wear
you wear
we wear

ik verslijt
jij verslijt
wij verslijten
» meer vervoegingen van verslijten

to fag, to fag out, to fatigue, to jade, to outwear, to tire, to tire out, to wear, to wear down, to wear out, to wear upon, to weary {ww.}
afpeigeren
afsloven
afbeulen

I wear
you wear
we wear

ik peiger af
jij peigert af
wij peigeren af
» meer vervoegingen van afpeigeren

to fag, to fag out, to fatigue, to jade, to outwear, to tire, to tire out, to wear, to wear down, to wear out, to wear upon, to weary {ww.}
afslijten

I wear
you wear
we wear

ik slijt af
jij slijt af
wij slijten af
» meer vervoegingen van afslijten

to assume, to don, to get into, to put on, to wear {ww.}
omslaan

I wear
you wear
we wear

ik sla om
jij slaat om
wij slaan om
» meer vervoegingen van omslaan

to endure, to hold out, to wear {ww.}
meegaan

I wear
you wear
we wear

ik ga mee
jij gaat mee
wij gaan mee
» meer vervoegingen van meegaan

to fag, to fag out, to fatigue, to jade, to outwear, to tire, to tire out, to wear, to wear down, to wear out, to wear upon, to weary {ww.}
afpeigeren
vermoeien

I wear
you wear
we wear

ik peiger af
jij peigert af
wij peigeren af
» meer vervoegingen van afpeigeren

to assume, to don, to get into, to put on, to wear {ww.}
aantrekken

I wear
you wear
we wear

ik trek aan
jij trekt aan
wij trekken aan
» meer vervoegingen van aantrekken

to have on, to wear {ww.}
dragen

I wear
you wear
we wear

ik draag
jij draagt
wij dragen
» meer vervoegingen van dragen

to break, to bust, to fall apart, to wear, to wear out {ww.}
breken
sneuvelen

I wear
you wear
we wear

ik breek
jij breekt
wij breken
» meer vervoegingen van breken

to have on, to wear {ww.}
aanhebben

I wear
you wear
we wear

ik heb aan
jij hebt aan
wij hebben aan
» meer vervoegingen van aanhebben

to have on, to wear {ww.}
uitlopen

I wear
you wear
we wear

ik loop uit
jij loopt uit
wij lopen uit
» meer vervoegingen van uitlopen

to have on, to wear {ww.}
aanhouden

I wear
you wear
we wear

ik houd aan
jij houdt aan
wij houden aan
» meer vervoegingen van aanhouden

to assume, to don, to get into, to put on, to wear {ww.}
aandoen

I wear
you wear
we wear

ik doe aan
jij doet aan
wij doen aan
» meer vervoegingen van aandoen



Voorbeelden in zinsverband

Engels
Nederlands

Do I have to wear a tie at work?

Moet ik een stropdas naar het werk dragen?

I don't like to wear shoes without socks.

Ik hou er niet van schoenen zonder sokken te dragen.

We have to wear school uniforms at school.

We moeten een uniform dragen op school.


Gerelateerd aan to wear

wear - carry - bear - wash - continue - endure - keep on - last - persist - go about - tack - wear down - wear off - wear out - wear thinwear - have on - form - avail - apply - fag - weaken - break - exert - remove - function - assume - carry - broaden - continue - lay - cater