Vertaling van did

Inhoud:

Engels
Nederlands
to act, to do, to make, to perform, to carry out, to commit, to form, to reach, to render, to work, to wage {ww.}
maken 
aanmaken 
bedrijven 
doen 
uitbrengen
uitrichten
uitvoeren 

I did
you did
he/she/it did

ik maakte
jij maakte
hij/zij/het maakte
» meer vervoegingen van maken

to be suitable, to fit, to suit, to be of use, to serve, to do {ww.}
geschikt zijn
deugen

I did
you did
he/she/it did

ik deugde
jij deugde
hij/zij/het deugde
» meer vervoegingen van deugen

to curl, to do {ww.}
friseren
kappen

I did
you did
he/she/it did

ik friseerde
jij friseerde
hij/zij/het friseerde
» meer vervoegingen van friseren

to act, to behave, to do {ww.}
spelen

I did
you did
he/she/it did

ik speelde
jij speelde
hij/zij/het speelde
» meer vervoegingen van spelen

Nowadays children do not play outdoors.
Tegenwoordig spelen kinderen niet buiten.
to cause, to do, to make {ww.}
veroorzaken
leiden
teweegbrengen

I did
you did
he/she/it did

ik veroorzaakte
jij veroorzaakte
hij/zij/het veroorzaakte
» meer vervoegingen van veroorzaken

What trouble can she cause?
Welke moeilijkheden kan zij veroorzaken?
I don't want to cause a panic.
Ik wil geen paniek veroorzaken.
to arrange, to coif, to coiffe, to coiffure, to do, to dress, to set {ww.}
toiletteren

I did
you did
he/she/it did

ik toiletteerde
jij toiletteerde
hij/zij/het toiletteerde
» meer vervoegingen van toiletteren

to do, to exercise, to practice, to practise {ww.}
praktizeren
drijven
uitoefenen

I did
you did
he/she/it did

ik praktizeerde
jij praktizeerde
hij/zij/het praktizeerde
» meer vervoegingen van praktizeren

to do, to manage {ww.}
behelpen
to arrange, to coif, to coiffe, to coiffure, to do, to dress, to set {ww.}
coifferen
kappen

I did
you did
he/she/it did

ik coiffeerde
jij coiffeerde
hij/zij/het coiffeerde
» meer vervoegingen van coifferen

to come, to do, to fare, to get along, to make out {ww.}
redden

I did
you did
he/she/it did

ik redde
jij redde
hij/zij/het redde
» meer vervoegingen van redden

to do, to perform {ww.}
presteren

I did
you did
he/she/it did

ik presteerde
jij presteerde
hij/zij/het presteerde
» meer vervoegingen van presteren

to cause, to do, to make {ww.}
plegen

I did
you did
he/she/it did

ik pleegde
jij pleegde
hij/zij/het pleegde
» meer vervoegingen van plegen

to do, to exercise, to practice, to practise {ww.}
beoefenen

I did
you did
he/she/it did

ik beoefende
jij beoefende
hij/zij/het beoefende
» meer vervoegingen van beoefenen

to act, to behave, to do {ww.}
doen
gedragen

I did
you did
he/she/it did

ik deed
jij deed
hij/zij/het deed
» meer vervoegingen van doen

to cause, to do, to make {ww.}
kweken

I did
you did
he/she/it did

ik kweekte
jij kweekte
hij/zij/het kweekte
» meer vervoegingen van kweken

to arrange, to coif, to coiffe, to coiffure, to do, to dress, to set {ww.}
kassen

I did
you did
he/she/it did

ik kaste
jij kaste
hij/zij/het kaste
» meer vervoegingen van kassen



Voorbeelden in zinsverband

Engels
Nederlands

Where did you go?

Waar ging je heen?

How did it happen?

Hoe is dat gebeurd?

He did it himself.

Hij heeft het zelf gedaan.

Where did Tom go?

Waar ging Tom naartoe?

Why did you stay?

Waarom ben je gebleven?

He himself did it.

Hij heeft het zelf gedaan.

He did nothing wrong.

Hij heeft geen fout gemaakt.

Why did you stop?

Waarom ben je gestopt?

Did you call?

Hebt ge geroepen?

Why did you quit?

Waarom heb je ontslag genomen?

She did it carefully.

Zij deed het voorzichtig.

What did he say?

Wat heeft hij gezegd?

What did you say?

Wat heb je gezegd?

We finally did it.

Het is ons eindelijk gelukt.

Did you work yesterday?

Heb je gisteren gewerkt?


Gerelateerd aan did

act - do - make - perform - carry out - commit - form - reach - render - work - wage - be suitable - fit - suit - be of useact - come about - call - do - expend - care - can - accomplish - work - accelerate - enclose