Vertaling van had
bijhouden
vasthouden
I had
you had
he/she/it had
ik hield
jij hield
hij/zij/het hield
» meer vervoegingen van houden
I had
you had
he/she/it had
ik had
jij had
hij/zij/het had
» meer vervoegingen van hebben
I had
you had
he/she/it had
ik genoot
jij genoot
hij/zij/het genoot
» meer vervoegingen van genieten
I had
you had
he/she/it had
ik bezorgde thuis
jij bezorgde thuis
hij/zij/het bezorgde thuis
» meer vervoegingen van thuisbezorgen
I had
you had
he/she/it had
ik ontving
jij ontving
hij/zij/het ontving
» meer vervoegingen van ontvangen
I had
you had
he/she/it had
ik gaf af
jij gaf af
hij/zij/het gaf af
» meer vervoegingen van afgeven
lijden
I had
you had
he/she/it had
ik had
jij had
hij/zij/het had
» meer vervoegingen van hebben
binnenkrijgen
I had
you had
he/she/it had
ik kreeg aan
jij kreeg aan
hij/zij/het kreeg aan
» meer vervoegingen van aankrijgen
aanvaarden
accepteren
I had
you had
he/she/it had
ik nam aan
jij nam aan
hij/zij/het nam aan
» meer vervoegingen van aannemen
tellen
kennen
I had
you had
he/she/it had
ik bezat
jij bezat
hij/zij/het bezat
» meer vervoegingen van bezitten
I had
you had
he/she/it had
ik pakte
jij pakte
hij/zij/het pakte
» meer vervoegingen van pakken
baren
I had
you had
he/she/it had
ik beviel
jij beviel
hij/zij/het beviel
» meer vervoegingen van bevallen
I had
you had
he/she/it had
ik kreeg
jij kreeg
hij/zij/het kreeg
» meer vervoegingen van krijgen
bekomen
verkrijgen
krijgen
I had
you had
he/she/it had
ik beërfde
jij beërfde
hij/zij/het beërfde
» meer vervoegingen van beërven
voeren
I had
you had
he/she/it had
ik hield
jij hield
hij/zij/het hield
» meer vervoegingen van houden
voeren
I had
you had
he/she/it had
ik had
jij had
hij/zij/het had
» meer vervoegingen van hebben
gebruiken
consumeren
ontfermen
nuttigen
I had
you had
he/she/it had
ik nam
jij nam
hij/zij/het nam
» meer vervoegingen van nemen
I had
you had
he/she/it had
ik bediende
jij bediende
hij/zij/het bediende
» meer vervoegingen van bedienen
I had
you had
he/she/it had
ik had
jij had
hij/zij/het had
» meer vervoegingen van hebben
overhebben
I had
you had
he/she/it had
ik hield over
jij hield over
hij/zij/het hield over
» meer vervoegingen van overhouden
Voorbeelden in zinsverband
He had just arrived.
Hij was zojuist gearriveerd.
Tom had no money.
Tom had geen geld.
He had a headache.
Hij had hoofdpijn.
They had no food.
Ze hadden geen eten.
He had fifty dollars.
Hij had vijftig dollar.
I've had coffee already.
Ik heb al koffie gedronken.
She had no money.
Zij had geen geld.
She had no brother.
Ze had geen broer.
Yesterday we had fun.
Wij hebben ons gisteren geamuseerd.
It had snowed.
Het had gesneeuwd.
He had three sons.
Hij had drie zoons.
He had one daughter.
Hij had één dochter.
I had an idea.
Ik had een idee.
He had already gone.
Hij is al weg.
I had a terrible dream.
Ik heb afschuwelijk gedroomd.