Vertaling van had

Inhoud:

Engels
Nederlands
to hang onto, to hold, to retain, to keep, to maintain, to have {ww.}
houden
bijhouden
vasthouden

I had
you had
he/she/it had

ik hield
jij hield
hij/zij/het hield
» meer vervoegingen van houden

to have, to have got {ww.}
hebben 
erop nahouden

I had
you had
he/she/it had

ik had
jij had
hij/zij/het had
» meer vervoegingen van hebben

They would have got a better exchange rate if they had gone to a bank.
Ze zouden een betere wisselkoers hebben gekregen als ze naar een bank zouden zijn gegaan.
Farmhouses have barns.
Boerderijen hebben schuren.
to have, to receive, to get, to catch {ww.}
genieten 
krijgen
ontvangen 
toucheren

I had
you had
he/she/it had

ik genoot
jij genoot
hij/zij/het genoot
» meer vervoegingen van genieten

to bear, to birth, to deliver, to give birth, to have {ww.}
thuisbezorgen

I had
you had
he/she/it had

ik bezorgde thuis
jij bezorgde thuis
hij/zij/het bezorgde thuis
» meer vervoegingen van thuisbezorgen

to have, to receive {ww.}
ontvangen

I had
you had
he/she/it had

ik ontving
jij ontving
hij/zij/het ontving
» meer vervoegingen van ontvangen

to bear, to birth, to deliver, to give birth, to have {ww.}
afgeven

I had
you had
he/she/it had

ik gaf af
jij gaf af
hij/zij/het gaf af
» meer vervoegingen van afgeven

to have {ww.}
hebben
lijden

I had
you had
he/she/it had

ik had
jij had
hij/zij/het had
» meer vervoegingen van hebben

to have, to receive {ww.}
aankrijgen
binnenkrijgen

I had
you had
he/she/it had

ik kreeg aan
jij kreeg aan
hij/zij/het kreeg aan
» meer vervoegingen van aankrijgen

to accept, to have, to take {ww.}
aannemen
aanvaarden
accepteren

I had
you had
he/she/it had

ik nam aan
jij nam aan
hij/zij/het nam aan
» meer vervoegingen van aannemen

to have, to own, to possess {ww.}
bezitten
tellen
kennen

I had
you had
he/she/it had

ik bezat
jij bezat
hij/zij/het bezat
» meer vervoegingen van bezitten

to consume, to have, to ingest, to take, to take in {ww.}
pakken

I had
you had
he/she/it had

ik pakte
jij pakte
hij/zij/het pakte
» meer vervoegingen van pakken

to bear, to birth, to deliver, to give birth, to have {ww.}
bevallen
baren

I had
you had
he/she/it had

ik beviel
jij beviel
hij/zij/het beviel
» meer vervoegingen van bevallen

Last week she gave birth to a beautiful daughter.
Afgelopen week is ze bevallen van een mooie dochter.
to get, to have, to let {ww.}
krijgen

I had
you had
he/she/it had

ik kreeg
jij kreeg
hij/zij/het kreeg
» meer vervoegingen van krijgen

to have, to receive {ww.}
beërven
bekomen
verkrijgen
krijgen

I had
you had
he/she/it had

ik beërfde
jij beërfde
hij/zij/het beërfde
» meer vervoegingen van beërven

to give, to have, to hold, to make, to throw {ww.}
houden
voeren

I had
you had
he/she/it had

ik hield
jij hield
hij/zij/het hield
» meer vervoegingen van houden

That box is too small to hold all these things.
Die doos is te klein om al deze dingen te houden.
Let's see who can hold out the longest.
Laten we eens zien wie het het langst uit kan houden.
to have, to have got, to hold {ww.}
hebben
voeren

I had
you had
he/she/it had

ik had
jij had
hij/zij/het had
» meer vervoegingen van hebben

We have thirteen clubs.
We hebben dertien knuppels.
We have enough time.
Wij hebben genoeg tijd.
to consume, to have, to ingest, to take, to take in {ww.}
nemen
gebruiken
consumeren
ontfermen
nuttigen

I had
you had
he/she/it had

ik nam
jij nam
hij/zij/het nam
» meer vervoegingen van nemen

I have to take medicine.
Ik moet medicijnen gebruiken.
Or do you have to take the bus?
Of moet je de bus nemen?
to consume, to have, to ingest, to take, to take in {ww.}
bedienen

I had
you had
he/she/it had

ik bediende
jij bediende
hij/zij/het bediende
» meer vervoegingen van bedienen

to have, to own, to possess {ww.}
hebben

I had
you had
he/she/it had

ik had
jij had
hij/zij/het had
» meer vervoegingen van hebben

She will have her own way.
Ze zal haar eigen manier hebben.
Birds have wings.
Vogels hebben vleugels.
to have {ww.}
overhouden
overhebben

I had
you had
he/she/it had

ik hield over
jij hield over
hij/zij/het hield over
» meer vervoegingen van overhouden



Voorbeelden in zinsverband

Engels
Nederlands

He had just arrived.

Hij was zojuist gearriveerd.

Tom had no money.

Tom had geen geld.

He had a headache.

Hij had hoofdpijn.

They had no food.

Ze hadden geen eten.

He had fifty dollars.

Hij had vijftig dollar.

I've had coffee already.

Ik heb al koffie gedronken.

She had no money.

Zij had geen geld.

She had no brother.

Ze had geen broer.

Yesterday we had fun.

Wij hebben ons gisteren geamuseerd.

It had snowed.

Het had gesneeuwd.

He had three sons.

Hij had drie zoons.

He had one daughter.

Hij had één dochter.

I had an idea.

Ik had een idee.

He had already gone.

Hij is al weg.

I had a terrible dream.

Ik heb afschuwelijk gedroomd.


Gerelateerd aan had

hang onto - hold - retain - keep - maintain - have - have got - receive - get - catch - bear - birth - deliver - give birth - acceptdeliver - have - broadcast - meet - consume - squeeze out - bring forth - accomplish - change - displace - dish - hold on