Vertaling van shot

Inhoud:

Engels
Nederlands
shot {zn.}
schot  [o]
shot {zn.}
schot  [o]
smash
trap 
attempt, test, bid, rehearsal, shot, trial, try {zn.}
test 
proef
poging [v]
toets
toetsing [v]
beproeving  [v]
It's worth a try.
Het is een poging waard.
His attempt to escape was successful.
Zijn poging tot ontsnappen was geslaagd.
shot, snap, snapshot {zn.}
kiekje [o] (het ~)
snapshot [o] (het ~)
shot, stroke {zn.}
inzet
shot {zn.}
schot [o] (het ~)
shot, stroke {zn.}
egotripperij
shot, stroke {zn.}
slag
shot, snap, snapshot {zn.}
momentopname
shot, snap, snapshot {zn.}
momentopname
shot {zn.}
schiethagel
hagel [m] (de ~)
to fire, to shoot {ww.}
paffen
schieten
vuren

I shot
you shot
he/she/it shot

ik pafte
jij pafte
hij/zij/het pafte
» meer vervoegingen van paffen

to shoot dead, to shoot {ww.}
doodschieten
fusilleren

I shot
you shot
he/she/it shot

ik schoot dood
jij schoot dood
hij/zij/het schoot dood
» meer vervoegingen van doodschieten

to film, to shoot {ww.}
filmen
opnemen 
verfilmen

I shot
you shot
he/she/it shot

ik filmde
jij filmde
hij/zij/het filmde
» meer vervoegingen van filmen

nip, shot {zn.}
tik [m] (de ~)
tic [m] (de ~)
pellet, shot {zn.}
hagelschot
shooting, shot {zn.}
schot [o] (het ~)
pellet, shot {zn.}
changeant
dead reckoning, guess, guessing, guesswork, shot {zn.}
giswerk
speculatie [v] (de ~)
barb, dig, gibe, jibe, shaft, shot, slam {zn.}
hatelijkheid [v] (de ~)
shooter, shot {zn.}
schutter [m] (de ~)
barb, dig, gibe, jibe, shaft, shot, slam {zn.}
stekeligheid
speldenprik
speldeprik
steek
injection, shot {zn.}
shot [m] (de/het ~)
fix
pellet, shot {zn.}
uilebal
uilenbal [m] (de ~)
scene, shot {zn.}
shot [m] (de/het ~)
dead reckoning, guess, guessing, guesswork, shot {zn.}
Gis
gis [m] (de ~)
shooting, shot {zn.}
schietsport [m] (de ~)
dead reckoning, guess, guessing, guesswork, shot {zn.}
nattevingerwerk
to dissipate, to fool, to fool away, to fritter, to fritter away, to frivol away, to shoot {ww.}
verkruimelen

I shot
you shot
he/she/it shot

ik verkruimelde
jij verkruimelde
hij/zij/het verkruimelde
» meer vervoegingen van verkruimelen

to buck, to charge, to shoot, to shoot down, to tear {ww.}
ontrukken

I shot
you shot
he/she/it shot

ik ontrukte
jij ontrukte
hij/zij/het ontrukte
» meer vervoegingen van ontrukken

to film, to shoot, to take {ww.}
filmen
draaien

I shot
you shot
he/she/it shot

ik filmde
jij filmde
hij/zij/het filmde
» meer vervoegingen van filmen

to pip, to shoot {ww.}
doodschieten
neerknallen
overhoopschieten
neerleggen

I shot
you shot
he/she/it shot

ik schoot dood
jij schoot dood
hij/zij/het schoot dood
» meer vervoegingen van doodschieten

to hit, to pip, to shoot {ww.}
aanschieten

I shot
you shot
he/she/it shot

ik schoot aan
jij schoot aan
hij/zij/het schoot aan
» meer vervoegingen van aanschieten

to dissipate, to fool, to fool away, to fritter, to fritter away, to frivol away, to shoot {ww.}
verteuten

I shot
you shot
he/she/it shot

ik verteutte
jij verteutte
hij/zij/het verteutte
» meer vervoegingen van verteuten

to dissipate, to fool, to fool away, to fritter, to fritter away, to frivol away, to shoot {ww.}
vergooien

I shot
you shot
he/she/it shot

ik vergooide
jij vergooide
hij/zij/het vergooide
» meer vervoegingen van vergooien

to bourgeon, to burgeon forth, to germinate, to pullulate, to shoot, to sprout, to spud {ww.}
reidansen
reien

I shot
you shot
he/she/it shot

ik reide
jij reide
hij/zij/het reide
» meer vervoegingen van reien

to bourgeon, to burgeon forth, to germinate, to pullulate, to shoot, to sprout, to spud {ww.}
uitlopen
uitschieten
schieten

I shot
you shot
he/she/it shot

ik liep uit
jij liep uit
hij/zij/het liep uit
» meer vervoegingen van uitlopen

to inject, to shoot {ww.}
wegschieten

I shot
you shot
he/she/it shot

ik schoot weg
jij schoot weg
hij/zij/het schoot weg
» meer vervoegingen van wegschieten

to shoot {ww.}
stoten

I shot
you shot
he/she/it shot

ik stiet
jij stiet
hij/zij/het stiet
» meer vervoegingen van stoten

to bourgeon, to burgeon forth, to germinate, to pullulate, to shoot, to sprout, to spud {ww.}
ontkiemen
kiemen
punten

I shot
you shot
he/she/it shot

ik puntte
jij puntte
hij/zij/het puntte
» meer vervoegingen van punten

to inject, to shoot {ww.}
injecteren
injiciëren
inspuiten
prikken
spuiten

I shot
you shot
he/she/it shot

ik injecteerde
jij injecteerde
hij/zij/het injecteerde
» meer vervoegingen van injecteren

to photograph, to shoot, to snap {ww.}
fotograferen
kieken
trekken
flitsen

I shot
you shot
he/she/it shot

ik fotografeerde
jij fotografeerde
hij/zij/het fotografeerde
» meer vervoegingen van fotograferen

to dart, to dash, to flash, to scoot, to scud, to shoot {ww.}
flitsen

I shot
you shot
he/she/it shot

ik flitste
jij flitste
hij/zij/het flitste
» meer vervoegingen van flitsen

to dissipate, to fool, to fool away, to fritter, to fritter away, to frivol away, to shoot {ww.}
verbeuzelen
verklungelen
verliezen
verluieren
verlummelen
vertreuzelen
verknoeien
verdoen

I shot
you shot
he/she/it shot

ik verbeuzelde
jij verbeuzelde
hij/zij/het verbeuzelde
» meer vervoegingen van verbeuzelen

to film, to shoot, to take {ww.}
verfilmen

I shot
you shot
he/she/it shot

ik verfilmde
jij verfilmde
hij/zij/het verfilmde
» meer vervoegingen van verfilmen

to bourgeon, to burgeon forth, to germinate, to pullulate, to shoot, to sprout, to spud {ww.}
uitbotten
botten

he/she/it shot
they shot

hij/zij/het botte uit
zij botten uit
» meer vervoegingen van uitbotten

to blast, to shoot {ww.}
neerschieten
neerhalen

I shot
you shot
he/she/it shot

ik schoot neer
jij schoot neer
hij/zij/het schoot neer
» meer vervoegingen van neerschieten



Voorbeelden in zinsverband

Engels
Nederlands

What a good shot!

Wat een goede schutter!

The doctor gave me a shot.

De dokter heeft mij een inspuiting gegeven.

An innocent passer-by was shot dead in broad daylight.

Een onschuldige voorbijganger werd op klaarlichte dag doodgeschoten.

I need a new broom. This one's shot.

Ik heb een nieuwe bezem nodig. Deze is kapot.