Vertaling van gave
I gave
you gave
he/she/it gave
ik schonk
jij schonk
hij/zij/het schonk
» meer vervoegingen van schenken
I gave
you gave
he/she/it gave
ik gaf
jij gaf
hij/zij/het gaf
» meer vervoegingen van geven
I gave
you gave
he/she/it gave
ik wijdde
jij wijdde
hij/zij/het wijdde
» meer vervoegingen van wijden
I gave
you gave
he/she/it gave
ik wijdde
jij wijdde
hij/zij/het wijdde
» meer vervoegingen van wijden
afdragen
I gave
you gave
he/she/it gave
ik bracht op
jij bracht op
hij/zij/het bracht op
» meer vervoegingen van opbrengen
opleveren
I gave
you gave
he/she/it gave
ik gaf
jij gaf
hij/zij/het gaf
» meer vervoegingen van geven
offeren
I gave
you gave
he/she/it gave
ik offerde op
jij offerde op
hij/zij/het offerde op
» meer vervoegingen van opofferen
I gave
you gave
he/she/it gave
ik gaf op
jij gaf op
hij/zij/het gaf op
» meer vervoegingen van opgeven
I gave
you gave
he/she/it gave
ik gaf mee
jij gaf mee
hij/zij/het gaf mee
» meer vervoegingen van meegeven
inzetten
I gave
you gave
he/she/it gave
ik gaf
jij gaf
hij/zij/het gaf
» meer vervoegingen van geven
I gave
you gave
he/she/it gave
ik gaf
jij gaf
hij/zij/het gaf
» meer vervoegingen van geven
I gave
you gave
he/she/it gave
ik schoof door
jij schoof door
hij/zij/het schoof door
» meer vervoegingen van doorschuiven
I gave
you gave
he/she/it gave
ik bekleedde
jij bekleedde
hij/zij/het bekleedde
» meer vervoegingen van bekleden
opschikken
verschikken
opschuiven
I gave
you gave
he/she/it gave
ik schikte in
jij schikte in
hij/zij/het schikte in
» meer vervoegingen van inschikken
voederen
I gave
you gave
he/she/it gave
ik voerde
jij voerde
hij/zij/het voerde
» meer vervoegingen van voeren
spijzigen
voeden
I gave
you gave
he/she/it gave
ik spijsde
jij spijsde
hij/zij/het spijsde
» meer vervoegingen van spijzen
I gave
you gave
he/she/it gave
ik leverde over
jij leverde over
hij/zij/het leverde over
» meer vervoegingen van overleveren
he/she/it gave
they gave
hij/zij/het kalfde af
zij kalfden af
» meer vervoegingen van afkalven
I gave
you gave
he/she/it gave
ik hielp mee
jij hielp mee
hij/zij/het hielp mee
» meer vervoegingen van meehelpen
I gave
you gave
he/she/it gave
ik bracht in
jij bracht in
hij/zij/het bracht in
» meer vervoegingen van inbrengen
houden
I gave
you gave
he/she/it gave
ik voerde
jij voerde
hij/zij/het voerde
» meer vervoegingen van voeren
I gave
you gave
he/she/it gave
ik gunde
jij gunde
hij/zij/het gunde
» meer vervoegingen van gunnen
schenken
I gave
you gave
he/she/it gave
ik gaf
jij gaf
hij/zij/het gaf
» meer vervoegingen van geven
I gave
you gave
he/she/it gave
ik gaf
jij gaf
hij/zij/het gaf
» meer vervoegingen van geven
I gave
you gave
he/she/it gave
ik gaf door
jij gaf door
hij/zij/het gaf door
» meer vervoegingen van doorgeven
contribueren
I gave
you gave
he/she/it gave
ik droeg bij
jij droeg bij
hij/zij/het droeg bij
» meer vervoegingen van bijdragen
bevelen
toevertrouwen
I gave
you gave
he/she/it gave
ik beval aan
jij beval aan
hij/zij/het beval aan
» meer vervoegingen van aanbevelen
vergaan
I gave
you gave
he/she/it gave
ik verteerde
jij verteerde
hij/zij/het verteerde
» meer vervoegingen van verteren
aangeven
toesteken
I gave
you gave
he/she/it gave
ik reikte aan
jij reikte aan
hij/zij/het reikte aan
» meer vervoegingen van aanreiken
Voorbeelden in zinsverband
I just gave up.
Ik heb gewoon opgegeven.
She gave up smoking.
Ze is gestopt met roken.
They gave it to me.
Ze gaven het aan mij.
She gave me a present.
Ze gaf me een cadeautje.
I gave Tom a chance.
Ik gaf Tom een kans.
I gave him my address.
Ik gaf hem mijn adres.
Ann gave me this present.
Ann gaf mij dit geschenk.
I gave Tom a sedative.
Ik gaf Tom een sedatief.
I gave Tom another chance.
Ik gaf Tom nog een kans.
He gave me an example.
Hij gaf me een voorbeeld.
I gave him some advice.
Ik gaf hem wat advies.
He gave me a present.
Hij gaf me een cadeau.
She gave him a watch.
Ze gaf hem een horloge.
My father gave up smoking.
Mijn vader is gestopt met roken.
He gave him a book.
Hij gaf hem een boek.