Vertaling van makes

Inhoud:

Engels
Nederlands
to bear down, to make {ww.}
stevenen
afstevenen
koersen

he/she/it makes

hij/zij/het stevent
» meer vervoegingen van stevenen

to cause, to get, to make, to render {ww.}
doen 
laten
laten doen
maken 

he/she/it makes

hij/zij/het doet
» meer vervoegingen van doen

to act, to do, to make, to perform, to carry out, to commit, to form, to reach, to render, to work, to wage {ww.}
maken 
aanmaken 
bedrijven 
doen 
uitbrengen
uitrichten
uitvoeren 

he/she/it makes

hij/zij/het maakt
» meer vervoegingen van maken

to create, to make, to produce {ww.}
creëren
scheppen

he/she/it makes

hij/zij/het creëert
» meer vervoegingen van creëren

You see, humans don't create time; if we did we'd never run out of it.
Weet je, mensen creëren geen tijd; als we dat wel deden, zou het nooit opraken.
The director of the school wants to close the canteen and create a new recreation room for the students.
De directeur van de school wil de kantine sluiten en een nieuwe recreatieruimte creëren voor de studenten.
to cook, to fix, to make, to prepare, to ready {ww.}
prepareren

he/she/it makes

hij/zij/het prepareert
» meer vervoegingen van prepareren

to get, to make {ww.}
lospeuteren

he/she/it makes

hij/zij/het peutert los
» meer vervoegingen van lospeuteren

to cause, to do, to make {ww.}
kweken

he/she/it makes

hij/zij/het kweekt
» meer vervoegingen van kweken

to build, to construct, to make {ww.}
metselen

he/she/it makes

hij/zij/het metselt
» meer vervoegingen van metselen

to create, to make {ww.}
creëren

he/she/it makes

hij/zij/het creëert
» meer vervoegingen van creëren

to make, to score, to seduce {ww.}
bekoren

he/she/it makes

hij/zij/het bekoort
» meer vervoegingen van bekoren

to create, to make, to produce {ww.}
aanmaken

he/she/it makes

hij/zij/het maakt aan
» meer vervoegingen van aanmaken

to build, to construct, to make {ww.}
timmeren

he/she/it makes

hij/zij/het timmert
» meer vervoegingen van timmeren

to build, to construct, to make {ww.}
bebouwen

he/she/it makes

hij/zij/het bebouwt
» meer vervoegingen van bebouwen

to cause, to do, to make {ww.}
plegen

he/she/it makes

hij/zij/het pleegt
» meer vervoegingen van plegen

to bring in, to clear, to earn, to gain, to make, to pull in, to realise, to realize, to take in {ww.}
doen
opbrengen

he/she/it makes

hij/zij/het doet
» meer vervoegingen van doen

to ca-ca, to crap, to defecate, to make, to shit, to stool, to take a crap, to take a shit {ww.}
poepen
beren
bouten
kakken
keutelen
ontlasten
schijten
uitpoepen
uitschijten
drukken
uitkakken
afgaan

he/she/it makes

hij/zij/het poept
» meer vervoegingen van poepen

to make, to score, to seduce {ww.}
versieren

he/she/it makes

hij/zij/het versiert
» meer vervoegingen van versieren

to establish, to lay down, to make {ww.}
neervlijen

he/she/it makes

hij/zij/het vlijt neer
» meer vervoegingen van neervlijen

to establish, to lay down, to make {ww.}
afleggen

he/she/it makes

hij/zij/het legt af
» meer vervoegingen van afleggen

to give, to have, to hold, to make, to throw {ww.}
voeren
houden

he/she/it makes

hij/zij/het voert
» meer vervoegingen van voeren

to build, to construct, to make {ww.}
bouwen

he/she/it makes

hij/zij/het bouwt
» meer vervoegingen van bouwen

to create, to make {ww.}
aanrichten

he/she/it makes

hij/zij/het richt aan
» meer vervoegingen van aanrichten

to build, to construct, to make {ww.}
aanleggen
leggen

he/she/it makes

hij/zij/het legt aan
» meer vervoegingen van aanleggen

to arrive at, to attain, to gain, to hit, to make, to reach {ww.}
bereiken

he/she/it makes

hij/zij/het bereikt
» meer vervoegingen van bereiken

You can reach me at this number.
Je kunt me op dit nummer bereiken.
If you take this bus, you will reach the village.
Als ge deze bus neemt, zult ge het dorp bereiken.
to bring in, to clear, to earn, to gain, to make, to pull in, to realise, to realize, to take in {ww.}
verdienen

he/she/it makes

hij/zij/het verdient
» meer vervoegingen van verdienen

We work to earn money.
We werken om geld te verdienen.
He has only one aim in life, to make money.
Hij heeft maar een doel in het leven: geld verdienen.
to establish, to lay down, to make {ww.}
afperken
vastleggen

he/she/it makes

hij/zij/het perkt af
» meer vervoegingen van afperken

to make, to score, to seduce {ww.}
veroveren

he/she/it makes

hij/zij/het verovert
» meer vervoegingen van veroveren

to cause, to do, to make {ww.}
veroorzaken
leiden
teweegbrengen

he/she/it makes

hij/zij/het veroorzaakt
» meer vervoegingen van veroorzaken

What trouble can she cause?
Welke moeilijkheden kan zij veroorzaken?
I don't want to cause a panic.
Ik wil geen paniek veroorzaken.
to make, to make water, to micturate, to pass water, to pee, to pee-pee, to piddle, to piss, to puddle, to relieve oneself, to spend a penny, to take a leak, to urinate, to wee, to wee-wee {ww.}
piesen
pissen
sassen
urineren
wateren
plassen
zeiken

he/she/it makes

hij/zij/het piest
» meer vervoegingen van piesen



Voorbeelden in zinsverband

Engels
Nederlands

Milk makes us strong.

Melk maakt ons sterk.

Opportunity makes the thief

De gelegenheid maakt de dief.

Haste makes waste.

Haastige spoed is zelden goed.

Practice makes perfect.

Oefening baart kunst.

Opportunity makes a thief.

De gelegenheid maakt de dief.

He makes a bad impression.

Hij maakt een slechte indruk.

Totoro makes friends with everyone.

Totoro maakt met iedereen vrienden.

The administration makes important decisions.

De administratie neemt belangrijke beslissingen.

It makes all the difference.

Het maakt al het verschil.

Two plus two makes four.

Twee plus twee is vier.

Your smile always makes me happy.

Jouw glimlach maakt me altijd blij.

That article makes fun of vegetarians.

Dat artikel steekt de draak met vegetariërs.

What makes you think I'm hiding something?

Wat brengt je bij de gedachte dat ik iets verberg?

He makes mountains out of molehills.

Hij creëert een storm in een glas water.

Waiting a long time for a friend makes me nervous.

Lang wachten op een vriend maakt me zenuwachtig.


Gerelateerd aan makes

bear down - make - cause - get - render - act - do - perform - carry out - commit - form - reach - work - wage - createprocess - fix - obtain - accelerate - build - appoint - lead on - cater - act - chip in - drain - lay - take off - coordinate - arrive - accomplish - acquire - determine - come about