Vertaling van man-made

Inhoud:

Engels
Nederlands
man-made, semisynthetic, synthetic {bn.}
kunstmatig
artificieel
man-made, semisynthetic, synthetic {bn.}
kunststof
man-made, semisynthetic, synthetic {bn.}
synthetisch
to bear down, to make {ww.}
stevenen
afstevenen
koersen

I made
you made
he/she/it made

ik stevende
jij stevende
hij/zij/het stevende
» meer vervoegingen van stevenen

to cause, to get, to make, to render {ww.}
doen 
laten
laten doen
maken 

I made
you made
he/she/it made

ik deed
jij deed
hij/zij/het deed
» meer vervoegingen van doen

to act, to do, to make, to perform, to carry out, to commit, to form, to reach, to render, to work, to wage {ww.}
maken 
aanmaken 
bedrijven 
doen 
uitbrengen
uitrichten
uitvoeren 

I made
you made
he/she/it made

ik maakte
jij maakte
hij/zij/het maakte
» meer vervoegingen van maken

to get, to make {ww.}
lospeuteren

I made
you made
he/she/it made

ik peuterde los
jij peuterde los
hij/zij/het peuterde los
» meer vervoegingen van lospeuteren

to cause, to do, to make {ww.}
kweken

I made
you made
he/she/it made

ik kweekte
jij kweekte
hij/zij/het kweekte
» meer vervoegingen van kweken

to build, to construct, to make {ww.}
metselen

I made
you made
he/she/it made

ik metselde
jij metselde
hij/zij/het metselde
» meer vervoegingen van metselen

to create, to make {ww.}
creëren

I made
you made
he/she/it made

ik creëerde
jij creëerde
hij/zij/het creëerde
» meer vervoegingen van creëren

to make, to score, to seduce {ww.}
bekoren

I made
you made
he/she/it made

ik bekoorde
jij bekoorde
hij/zij/het bekoorde
» meer vervoegingen van bekoren

to ca-ca, to crap, to defecate, to make, to shit, to stool, to take a crap, to take a shit {ww.}
poepen
beren
bouten
kakken
keutelen
ontlasten
schijten
uitpoepen
uitschijten
drukken
uitkakken
afgaan

I made
you made
he/she/it made

ik poepte
jij poepte
hij/zij/het poepte
» meer vervoegingen van poepen

to build, to construct, to make {ww.}
timmeren

I made
you made
he/she/it made

ik timmerde
jij timmerde
hij/zij/het timmerde
» meer vervoegingen van timmeren

to build, to construct, to make {ww.}
bebouwen

I made
you made
he/she/it made

ik bebouwde
jij bebouwde
hij/zij/het bebouwde
» meer vervoegingen van bebouwen

to cause, to do, to make {ww.}
plegen

I made
you made
he/she/it made

ik pleegde
jij pleegde
hij/zij/het pleegde
» meer vervoegingen van plegen

to cook, to fix, to make, to prepare, to ready {ww.}
prepareren

I made
you made
he/she/it made

ik prepareerde
jij prepareerde
hij/zij/het prepareerde
» meer vervoegingen van prepareren

to create, to make, to produce {ww.}
aanmaken

I made
you made
he/she/it made

ik maakte aan
jij maakte aan
hij/zij/het maakte aan
» meer vervoegingen van aanmaken

to establish, to lay down, to make {ww.}
neervlijen

I made
you made
he/she/it made

ik vlijde neer
jij vlijde neer
hij/zij/het vlijde neer
» meer vervoegingen van neervlijen

to bring in, to clear, to earn, to gain, to make, to pull in, to realise, to realize, to take in {ww.}
doen
opbrengen

I made
you made
he/she/it made

ik deed
jij deed
hij/zij/het deed
» meer vervoegingen van doen

to establish, to lay down, to make {ww.}
afleggen

I made
you made
he/she/it made

ik legde af
jij legde af
hij/zij/het legde af
» meer vervoegingen van afleggen

to give, to have, to hold, to make, to throw {ww.}
voeren
houden

I made
you made
he/she/it made

ik voerde
jij voerde
hij/zij/het voerde
» meer vervoegingen van voeren

to build, to construct, to make {ww.}
bouwen

I made
you made
he/she/it made

ik bouwde
jij bouwde
hij/zij/het bouwde
» meer vervoegingen van bouwen

to create, to make {ww.}
aanrichten

I made
you made
he/she/it made

ik richtte aan
jij richtte aan
hij/zij/het richtte aan
» meer vervoegingen van aanrichten

to build, to construct, to make {ww.}
aanleggen
leggen

I made
you made
he/she/it made

ik legde aan
jij legde aan
hij/zij/het legde aan
» meer vervoegingen van aanleggen

to arrive at, to attain, to gain, to hit, to make, to reach {ww.}
bereiken

I made
you made
he/she/it made

ik bereikte
jij bereikte
hij/zij/het bereikte
» meer vervoegingen van bereiken

You can reach me at this number.
Je kunt me op dit nummer bereiken.
If you take this bus, you will reach the village.
Als ge deze bus neemt, zult ge het dorp bereiken.
to bring in, to clear, to earn, to gain, to make, to pull in, to realise, to realize, to take in {ww.}
verdienen

I made
you made
he/she/it made

ik verdiende
jij verdiende
hij/zij/het verdiende
» meer vervoegingen van verdienen

We work to earn money.
We werken om geld te verdienen.
He has only one aim in life, to make money.
Hij heeft maar een doel in het leven: geld verdienen.
to establish, to lay down, to make {ww.}
afperken
vastleggen

I made
you made
he/she/it made

ik perkte af
jij perkte af
hij/zij/het perkte af
» meer vervoegingen van afperken

to make, to score, to seduce {ww.}
veroveren

I made
you made
he/she/it made

ik veroverde
jij veroverde
hij/zij/het veroverde
» meer vervoegingen van veroveren

to cause, to do, to make {ww.}
veroorzaken
leiden
teweegbrengen

I made
you made
he/she/it made

ik veroorzaakte
jij veroorzaakte
hij/zij/het veroorzaakte
» meer vervoegingen van veroorzaken

What trouble can she cause?
Welke moeilijkheden kan zij veroorzaken?
I don't want to cause a panic.
Ik wil geen paniek veroorzaken.
to make, to score, to seduce {ww.}
versieren

I made
you made
he/she/it made

ik versierde
jij versierde
hij/zij/het versierde
» meer vervoegingen van versieren

to create, to make, to produce {ww.}
creëren
scheppen

I made
you made
he/she/it made

ik creëerde
jij creëerde
hij/zij/het creëerde
» meer vervoegingen van creëren

You see, humans don't create time; if we did we'd never run out of it.
Weet je, mensen creëren geen tijd; als we dat wel deden, zou het nooit opraken.
The director of the school wants to close the canteen and create a new recreation room for the students.
De directeur van de school wil de kantine sluiten en een nieuwe recreatieruimte creëren voor de studenten.
to make, to make water, to micturate, to pass water, to pee, to pee-pee, to piddle, to piss, to puddle, to relieve oneself, to spend a penny, to take a leak, to urinate, to wee, to wee-wee {ww.}
piesen
pissen
sassen
urineren
wateren
plassen
zeiken

I made
you made
he/she/it made

ik pieste
jij pieste
hij/zij/het pieste
» meer vervoegingen van piesen