Vertaling van goes
he/she/it goes
hij/zij/het gaat
» meer vervoegingen van gaan
he/she/it goes
hij/zij/het gaat
» meer vervoegingen van gaan
he/she/it goes
hij/zij/het gaat
» meer vervoegingen van gaan
he/she/it goes
hij/zij/het wordt
» meer vervoegingen van worden
he/she/it goes
hij/zij/het weigert
» meer vervoegingen van weigeren
he/she/it goes
hij/zij/het zit
» meer vervoegingen van zitten
uitgeven
he/she/it goes
hij/zij/het komt uit
» meer vervoegingen van uitkomen
he/she/it goes
hij/zij/het vergaat
» meer vervoegingen van vergaan
he/she/it goes
hij/zij/het crepeert
» meer vervoegingen van creperen
he/she/it goes
hij/zij/het beweegt
» meer vervoegingen van bewegen
afspringen
he/she/it goes
hij/zij/het slaat af
» meer vervoegingen van afslaan
he/she/it goes
hij/zij/het gaat dood
» meer vervoegingen van doodgaan
draaien
he/she/it goes
hij/zij/het loopt
» meer vervoegingen van lopen
he/she/it goes
hij/zij/het gaat
» meer vervoegingen van gaan
tijgen
gaan
he/she/it goes
hij/zij/het koerst
» meer vervoegingen van koersen
he/she/it goes
hij/zij/het boort op
» meer vervoegingen van opboren
he/she/it goes
insluimeren
ontslapen
overlijden
peigeren
verrekken
verscheiden
sterven
heengaan
kapotgaan
versmachten
inslapen
creperen
he/she/it goes
hij/zij/het expireert
» meer vervoegingen van expireren
he/she/it goes
hij/zij/het leeft voort
» meer vervoegingen van voortleven
he/she/it goes
hij/zij/het loopt
» meer vervoegingen van lopen
flitsen
afschieten
he/she/it goes
hij/zij/het schiet
» meer vervoegingen van schieten
komen
geraken
raken
treden
he/she/it goes
hij/zij/het valt
» meer vervoegingen van vallen
he/she/it goes
hij/zij/het gaat over
» meer vervoegingen van overgaan
klinken
he/she/it goes
hij/zij/het klinkt uit
» meer vervoegingen van uitklinken
leiden
lopen
he/she/it goes
hij/zij/het voert
» meer vervoegingen van voeren
he/she/it goes
hij/zij/het leeft
» meer vervoegingen van leven
functioneren
he/she/it goes
hij/zij/het werkt
» meer vervoegingen van werken
he/she/it goes
hij/zij/het gaat
» meer vervoegingen van gaan
behoren
he/she/it goes
hij/zij/het hoort
» meer vervoegingen van horen
he/she/it goes
hij/zij/het blijft dood
» meer vervoegingen van doodblijven
he/she/it goes
hij/zij/het valt dood
» meer vervoegingen van doodvallen
he/she/it goes
hij/zij/het hoort thuis
» meer vervoegingen van thuishoren
he/she/it goes
hij/zij/het floept uit
» meer vervoegingen van uitfloepen
sluiten
he/she/it goes
hij/zij/het past
» meer vervoegingen van passen
Voorbeelden in zinsverband
Life goes on.
Het leven gaat verder.
He goes to kindergarten.
Hij gaat naar de peuterschool.
He goes there every day.
Hij gaat daar elke dag naartoe.
What if something goes wrong?
Wat als er iets fout gaat?
My father sometimes goes abroad.
Mijn vader gaat soms naar het buitenland.
That goes over my head.
Daar kan ik met mijn verstand niet bij.
He seldom goes to church.
Hij gaat zelden naar de kerk.
The cow goes "moo," the rooster goes "cock-a-doodle-doo," the pig goes "oink, oink," the duck goes "quack, quack" and the cat goes "meow."
De koe zegt "boe", de haan zegt "kukelekuu", het varken zegt "knor", de eend zegt "kwak" en de kat zegt "miauw".
My father goes jogging every morning.
Mijn vader gaat elke ochtend joggen.
He goes to Karuizawa every year.
Hij gaat ieder jaar naar Karuizawa.
She usually goes to bed at nine.
Gewoonlijk gaat ze om negen uur slapen.
My father goes to work by bike.
Mijn vader gaat met de fiets naar zijn werk.
His brother goes to school by bus.
Zijn broer gaat met de bus naar school.
Mike goes to school by bus.
Mike gaat met de bus naar school.
My little sister goes to nursery school.
Mijn zusje gaat naar de kleuterschool.